Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

20 Huurtoeslag bijlage 1: Soorten woningen

1.1 Inleiding

We bespreken in deze bijlage verschillende soorten woningen en leggen uit waarom deze in beginsel wel/niet in aanmerking komen voor huurtoeslag. Het gaat hier om woningen waarover afgevraagd kan worden of deze onroerende zaken zijn, zelfstandig zijn, naar hun aard van korte duur gehuurd worden en/of waarvoor bepaalde aandachtspunten gelden. We gaan dan ook expliciet op die voorwaarden in. Daarnaast moet uiteraard ook altijd aan de overige voorwaarden voor huurtoeslag voldaan worden voordat er recht bestaat.

Lees in het hoofdstuk meer over:

Afkortingen en begrippen

In het hoofdstuk ‘Afkortingen en begrippen’ staat een afkortingen- en begrippenlijst. Hierin staan alle in het Handboek gebruikte afkortingen. Ook worden veel begrippen toegelicht. Kijk daar dus als een afkorting of begrip onbekend of onduidelijk is.

1.2 Overzicht soorten woningen

We geven eerst een overzicht van de soorten woningen die we in deze bijlage bespreken en de reden waarom er in beginsel wel/geen recht op huurtoeslag bestaat. Lees in de aangegeven paragrafen meer over die reden.

Let op!  Let op

Het gaat hierbij om de feitelijke situatie, niet om hoe de woning wordt genoemd door bijvoorbeeld de aanvrager, verhuurder en/of in het huurcontract. Ook moet per zaak goed beoordeeld worden om wat voor soort woonobject het daadwerkelijk gaat en of deze misschien toch wel (of niet) aan de voorwaarden voor huurtoeslag voldoet. 

WoningHuurtoeslag mogelijk?Lees meer
StudentenwoningJa, zolang de woning zelfstandig of aangewezen isParagraaf 1.3
Gefinancierde woonruimteNee, omdat de woning dan dubbel gefinancierd wordtParagraaf 1.4
Wonen met begeleiding/zorgJa, zolang de woning zelfstandig of aangewezen isParagraaf 1.5
WooncontainerJa, zolang het een onroerende zaak isParagraaf 1.6
WoonbootNee, omdat het een roerende zaak isParagraaf 1.7.1
WaterwoningJa, omdat het een onroerende zaak isParagraaf 1.7.2
WinkelwoningJa, zolang de woning zelfstandig isParagraaf 1.8
Woning met bedrijfsruimteJa, zolang de woning zelfstandig is en de rekenhuur niet te hoog isParagraaf 1.9
Woning met garageJa, zolang de rekenhuur niet te hoog isParagraaf 1.10
Monumentale woonruimteJa, zolang de woning zelfstandig isParagraaf 1.11
Tiny houseJa, zolang het een onroerende zaak isParagraaf 1.12
SloopwoningJa, zolang aan bepaalde voorwaarden wordt voldaanParagraaf 1.13
NoodwoningNee, als het gaat om huur naar zijn aard van korte duurParagraaf 1.14
WisselwoningJa, omdat het geen huur naar zijn aard van korte duur isParagraaf 1.15
RecreatiewoningNee, deze woningen zijn uitgesloten van het recht op huurtoeslag (artikel 1, onderdeel c, sub 2, van de Wht)Paragraaf 1.6.4 van het hoofdstuk

1.3 Studentenwoning

Voor woningen die speciaal gebouwd en bedoeld zijn voor studentenhuisvesting, gelden dezelfde voorwaarden als voor andere woonruimten. Zo kunnen studenten in aanmerking komen voor huurtoeslag als ze een woonruimte huren die

Voor studentenhuisvesting geldt soms een zogenoemde campus-huurovereenkomst of een campus-clausule in een huurovereenkomst (zie artikel 7:274d van het BW). Zo’n huurovereenkomst geldt alleen zolang de student ingeschreven staat bij een onderwijsinstelling. Staat de student niet meer ingeschreven, dan wordt de huur opgezegd (vaak na een aantal maanden na het einde van de studie). Zo’n overeenkomst of clausule is geen belemmering voor het recht op huurtoeslag.

1.4 Gefinancierde woonruimte

Woonruimten die al via een andere wet worden gefinancierd, komen niet in aanmerking voor huurtoeslag. Dit om dubbel subsidiëren te voorkomen. Financiering via een andere wet vindt meestal plaats op grond van de Wlz, de Zvw, de Wmo 2015 of de Jeugdwet. Het gaat hierbij vaak om een combinatie van wonen en zorg. Denk hierbij aan verzorgingshuizen, verpleeghuizen, bejaardenhuizen, gezinsvervangende tehuizen en andere instellingen waarbij de bewoning gecombineerd wordt met zorg. Als alleen de zorg (niet ook de woonruimte) door een andere wet wordt gefinancierd, is huurtoeslag wél mogelijk (zolang aan de overige voorwaarden hiervan wordt voldaan). Dan is namelijk geen sprake van dubbele subsidiering van de woonruimte.

Per 1 januari 2015 verviel de AWBZ. Sindsdien valt veel van de zorg die daaronder viel, onder de genoemde wetten.

1.5 Wonen met begeleiding/zorg

Wanneer wonen wordt gecombineerd met begeleiding of zorg, gelden dezelfde voorwaarden als voor andere woonruimten. Zo kunnen deze bewoners in aanmerking komen voor huurtoeslag als ze een woonruimte huren die

Voor de huurtoeslag moet wel onderscheid gemaakt worden tussen de kosten voor het wonen en die voor de begeleiding/zorg. Alleen de kosten voor het wonen komen in aanmerking voor huurtoeslag. Dit zal het makkelijkst te onderscheiden zijn wanneer voor de huur en voor de zorg aparte contracten zijn afgesloten. Is één gecombineerd contract afgesloten, dan zal daaruit (of uit andere documenten) moeten blijken wat de kosten voor de huur zijn.

1.5.1 Proefwonen

Bij begeleid wonen (ook wel proefwonen) volgt de huurder een hulptraject met als doel om hem gedurende een korte periode voor te bereiden op een toekomstige volledig zelfstandige woonsituatie. Ondanks de ‘korte periode’ wordt dit niet gezien als huur naar zijn aard van korte duur. Toeslagen zag deze manier van wonen eerst wel als huur van korte duur en wees huurtoeslag in deze situaties daarom af. Dit wijzigde in 2019. We lichten toe hoe dit tot stand kwam.

Over de afwijzingen van huurtoeslag bij begeleid wonen werden in 2018 Kamervragen gesteld en beantwoord. Er werd toen aangegeven dat huurovereenkomsten voor proefwonen (en ook noodopvang) werden gezien als een gebruik ‘naar zijn aard van korte duur’ en dat er daarom geen recht op huurtoeslag bestaat. Er was nog geen uitspraak van de Afdeling over dergelijke situaties. Zo’n uitspraak zou Toeslagen een helder uitvoeringskader geven, daarom werd daarop gewacht (zie Antwoord 6 op pagina 3 van de Kamervragen).

In 2019 deden twee rechtbanken uitspraak over situaties van huur in combinatie met een hulp/begeleidingstraject. Toeslagen kreeg geen gelijk in die zaken. De rechtbanken vonden niet dat de huurovereenkomsten, waarin huur samenging met tijdelijke begeleiding, naar zijn aard van korte duur (ECLI:NL:RBMNE:2019:1346, rechtsoverweging 5.3 tot en met 5.5 en ECLI:NL:RBDHA:2019:2049, rechtsoverweging  22). De rechtbanken gaven onder andere aan dat een tijdelijke huurovereenkomst niet hetzelfde is als een huurovereenkomst naar zijn aard van korte duur. Daarnaast betekent de enkele omstandigheid dat iemand begeleiding krijgt, niet dat de overeenkomst naar zijn aard van korte duur is. Er moet naar alle relevante feiten en omstandigheden worden gekeken.

De minister van BZK besloot daarna samen met de staatssecretaris van VWS en die van Financiën dat er niet meer gewacht hoefde te worden op een uitspraak van de Afdeling. Zij volgden namelijk de conclusies van de rechtbanken in de twee uitspraken. Voortaan moest niet alleen naar de tekst van de huurovereenkomst (met termen als ‘noodopvang’ of ‘proefwonen’) gekeken worden, maar ook naar andere relevante factoren zoals de aard van het gebruik en de duur van het gebruik die partijen voor ogen heeft gestaan. Vergelijkbare afgesloten zaken zouden ook alsnog op deze juiste wijze (her)beoordeeld worden (zie brief aan de Nationale Ombudsman van 3 juni 2019 en de begeleidende brief aan de Tweede Kamer van dezelfde datum).

1.5.2 Serviceflats en ‘centraal wonen’

In serviceflats en 'Centraal Wonen'-projecten beschikken bewoners vaak over één of meer gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen. Bijvoorbeeld een gedeelde woonkeuken, recreatieruimte, wasmachineruimte, bergruimte of logeerkamers die bewoners kunnen gebruiken voor hun gasten. Zolang de privéwoonruimte voldoet aan de criteria van zelfstandige woonruimte of de onzelfstandige woonruimte is aangewezen, kan de huurder aanspraak maken op huurtoeslag.

1.6 Wooncontainer

De huur van een wooncontainer kan voor huurtoeslag in aanmerking komen, zolang het een onroerende zaak is (zie artikel 1, onderdeel k, van de Wht). Er zijn bijvoorbeeld complexen van studentenwoningen die bestaan uit grote aantallen gekoppelde container-woonunits. Deze worden beschouwd als onroerend. Als deze woonunits ook zelfstandig zijn, dan is er dus huurtoeslag voor mogelijk. Van een losse containerwoning (bijvoorbeeld geplaatst in een tuin) moet per situatie beoordeeld worden of deze onroerend is. Lees over onroerende zaken in paragraaf 1.6.1.1 van het hoofdstuk.

1.7 Wonen op water

Er kan op verschillende manieren op water gewoond worden. Voor het recht op huurtoeslag is van belang of de woning op het water een onroerende zaak is, waarvoor de woning duurzaam met de grond verenigd moet zijn (lees daarover meer in paragraaf 1.6.1.1 van het hoofdstuk).

Is de woning bestemd om te drijven en drijft deze ook daadwerkelijk, dan is het in het algemeen een roerende zaak. Is de woning via de daaronder gelegen bodem én via de oever duurzaam met de grond verenigd, dan is het een onroerende zaak (ECLI:NL:RVS:2016:1562, rechtsoverweging 5).

Om te beoordelen of een woning op het water een onroerende zaak is, moet dus bekeken worden of de woning duurzaam is verbonden met de bodem en de oever (in de zin van artikel 3:3, eerste lid, van het BW). Zo’n duurzame vereniging kan in ieder geval niet “worden aangenomen enkel op grond van een verbinding door middel van kabels en de aansluiting op nutsleidingen en riolering” (ECLI:NL:HR:2010:BK9136, rechtsoverweging 4.3). Van een duurzame vereniging is bijvoorbeeld wel sprake wanneer de woning een vaste verbinding heeft aan palen die in de waterbodem zijn verankerd en er een vaste verbinding bestaat tussen de wal en de woning via een opgang (ECLI:NL:RVS:2012:BV8063, rechtsoverweging 2.4.2).

De hiervoor genoemde uitspraken geven een beoordelingskader. De woning moet vast verankerd zijn in de waterbodem. De bevestiging mag niet flexibel zijn en mag de woning niet de gelegenheid geven om met het waterniveau mee te bewegen.

We onderscheiden twee soorten woningen op het water:

1.7.1 Woonboot

Woonboten komen niet in aanmerking voor huurtoeslag. Ze zijn namelijk niet duurzaam met de grond verenigd en zijn daardoor geen onroerende zaak.

Een woonboot is een constructie die bestemd is om te drijven en drijft. Dit is een schip (zie artikel 8:1, eerste lid, van het BW). Een schip is een roerende zaak. Zolang de woonboot met de waterstand meebeweegt, is er geen sprake van een duurzame vereniging met de bodem en daardoor kan het geen onroerende zaak zijn.

Ter informatie!  Voorbeelden uit jurisprudentie
  1. De constructie op het water bestaat uit een betonnen caisson (het drijflichaam) met een diepgang van ongeveer 1,5 meter. Met daarop een houten opbouw. De constructie grenst aan één zijde aan andere constructie, aan een andere zijde aan open water en aan twee zijden aan de wal. Op die wal ligt een tuin. Het drijflichaam is aan twee palen bevestigd met twee beugels die langs deze palen vrij op en neer kunnen meebewegen met de waterstand. De palen zijn ongeveer 15 meter lang, waarvan 7 meter in de grond zit. De voorzieningen voor elektriciteit, telefoon, water, gas en riool zijn met flexibele verbindingen aangesloten aan de vaste aansluitingen aan de wal. De HR oordeelt dat deze constructie bestemd is om te drijven en ook drijft. En dus een roerende zaak is (ECLI:NL:HR:2012:BV8198).
  2. De woonark is bestemd om te drijven en drijft. De woonark is wel verbonden aan palen, maar die voorzien in de mogelijkheid dat de ark meebeweegt met de waterstand. Er is dus geen vaste verbinding met de bodem. De woonark is ook niet duurzaam verenigd met de oever. Er is wel een metalen loopbrug, maar die is niet nagelvast aan de oever verankerd. De loopbrug rust namelijk op een stenen verhoging op de oever, zodat die met de waterstand kan meebewegen. Dat de woonark is aangesloten op alle nutsvoorzieningen is onvoldoende om het als onroerend aan te merken (ECLI:NL:RVS:2016:1562, rechtsoverweging 6, vergelijkbaar ECLI:NL:RVS:2022:3310, rechtsoverweging 4.2). 

Overigens sloot de Wht tot 1 januari 2007 woonschepen expliciet uit van huurtoeslag (artikel 11, derde lid, van de Wht (wettekst 2006)). Die bepaling was niet meer nodig door het opnemen van de definitie van een woning (met het vereiste dat dit een onroerende zaak is) in artikel 1, onderdeel k, van de Wht.

1.7.2 Waterwoning

Waterwoningen komen in aanmerking voor huurtoeslag. In tegenstelling tot een woonboot, is een waterwoning niet bestemd om te drijven en is het duurzaam met de grond verenigd. Het is daardoor geen roerende zaak. Een waterwoning kan dan ook gedefinieerd worden als een zich op water bevindende gebouwde onroerende zaak.

Ter informatie!  Voorbeeld uit jurisprudentie

De wooneenheid op het water is onderdeel van een complex van vier wooneenheden. Die wooneenheden zijn van beton en met horizontale dwarsverbindingen gelast aan stalen palen. Die palen zijn in de waterbodem verankerd. Er is ook een loopplank tussen de wal en het complex die nagelvast is bevestigd. Door die vaste verbindingen oordeelt de Afdeling dat het een woning is waarvoor huurtoeslag kan worden toegekend. (ECLI:NL:RVS:2012:BV8063, rechtsoverweging 2.2 en 2.4.2).

1.8 Winkelwoning

Een winkelwoning kan in aanmerking komen voor huurtoeslag. Dit moet per individueel geval beoordeeld worden. Een winkelwoning is een woning die rechtstreeks verbonden is aan een winkel. Een huurder van zo’n woning kan recht hebben op huurtoeslag als hij daar zijn hoofdverblijf heeft en de woning zelfstandig is (lees over de voorwaarden daarvan in paragraaf 1.6.2.1 van het hoofdstuk). Als de toegang tot de woning alleen verkregen kan worden via de winkel dan wordt de woning wel als zelfstandig aangemerkt zolang deze afsluitbaar is van de winkel.

Het is voor het recht op huurtoeslag niet van belang of de woning apart van de winkel wordt gehuurd. Wordt één gezamenlijke huurprijs voor beide betaald, dan telt die totale prijs mee voor de huurtoeslag. Vaak zal die huurprijs boven de maximale huurgrens liggen. Voor de huurder is het dan verstandig om in de huurovereenkomst (of een aparte specificatie) door de verhuurder te laten aangeven wat de afzonderlijke prijs is van de winkel en van de woonruimte. Of om twee aparte huurovereenkomsten te laten afsluiten: één voor de winkel en één voor de woning. In die situaties telt voor de huurtoeslag alleen de huur voor de woning mee.

1.9 Woning met bedrijfsruimte

Voor een woning inclusief bedrijfsruimte kan recht bestaan op huurtoeslag als de huurder daar zijn hoofdverblijf heeft en de woning zelfstandig is. Als de toegang tot de woning alleen verkregen kan worden via de bedrijfsruimte dan wordt de woning wel als zelfstandig aangemerkt zolang deze afsluitbaar is van de bedrijfsruimte. Lees meer over de voorwaarden voor een zelfstandige woonruimte in paragraaf 1.6.2.1 van het hoofdstuk.

De hoogte van de rekenhuur hangt af van de huurovereenkomst. Zit de huur voor de bedrijfsruimte inbegrepen in de kale huurprijs, dan telt de huurprijs van die bedrijfsruimte mee voor de huurtoeslag. Wordt de bedrijfsruimte apart gehuurd (via een aparte overeenkomst of in een apart component in dezelfde overeenkomst) dan telt de huurprijs van die bedrijfsruimte niet mee. Dan wordt alleen de huurprijs voor de woonruimte in aanmerking genomen.

Het voorgaande hangt samen met het afschaffen van een oude regel. Tot 1 januari 2010 gold een verlaging van de totale huurprijs van een woning waar een bedrijfsruimte inbegrepen zat. De huurprijs moest voor de huurtoeslag tot dan verminderd worden “met het bedrag dat daarin is begrepen voor een bedrijfsruimte die tot de woning behoort” (artikel 5, eerste lid, onderdeel a, van de Wht (wettekst 2009)). Op die manier werd met de huurtoeslag alleen de woonruimte, niet ook de bedrijfsruimte, gesubsidieerd. Hiernaast kwamen huurders door de aftrek eerder in aanmerking voor huurtoeslag, omdat de huurprijs inclusief de bedrijfsruimte vaak te hoog was voor huurtoeslag.

Deze regel is per 1 januari 2010 afgeschaft. De wetgever accepteerde bij die afschaffing dat huurtoeslag in enkele gevallen verstrekt zou worden voor kosten die niet met het wonen zelf te maken hebben (Kamerstukken II, 2008-2009, 31 446, nr. 7, pagina 3). Huurders die al huurtoeslag ontvingen en nu met de huurprijs inclusief bedrijfsruimte boven de huurgrens uitkwamen, blijven hun recht op huurtoeslag houden vanwege verworven recht (lees daarover meer in paragraaf 1.9.5.3 van het hoofdstuk).

Bij een bedrijfsruimte kan overigens aan allerlei verschillende soorten ruimten gedacht worden. Bijvoorbeeld een winkel, ambachtsbedrijf, restaurant, afhaal-/besteldienst, praktijkruimte (voor bijvoorbeeld een arts, accountant of advocaat), kantoorruimte, magazijn of garage.

1.10 Woning met garage

Een woning met garage kan gewoon voor huurtoeslag in aanmerking komen (zolang aan alle voorwaarden daarvoor wordt voldaan). De kosten die de huurder verschuldigd is voor een garage die deel uitmaakt van de woning en waarbij deze kosten in de kale huurprijs zijn begrepen, worden meegerekend voor de huurtoeslag. Die kosten zijn namelijk onderdeel van de kale huurprijs en daarom ook van de rekenhuur.

Zijn de kosten voor een garage in de huurovereenkomst niet meegerekend in de kale huurprijs, maar worden deze apart in de overeenkomst genoemd, dan is van belang of de garage een zogenoemde ‘onroerende aanhorigheid’ is. Zo ja, dan hoort de huurprijs voor de garage bij de kale huurprijs en telt dit dus ook mee in de rekenhuur. Zo niet, dan telt de huurprijs voor de garage niet mee voor de huurtoeslag. De Wht omschrijft een woning namelijk als “een gebouwde onroerende zaak […], alsmede de onroerende aanhorigheden” (artikel 1, onderdeel k, van de Wht). Zogenoemde ‘onroerende aanhorigheden’ horen dus bij de gehuurde woning en de kosten daarvoor tellen dan ook mee voor de huurtoeslag (via de kale huurprijs).

Wat is een onroerende aanhorigheid? Onroerend betekent kortgezegd dat het niet verplaatsbaar is, maar onlosmakelijk met de grond is verbonden. Lees meer over het begrip ‘onroerend’ in paragraaf 1.6.1.1 van het hoofdstuk. Aanhorigheid betekent dat het bij de woning hoort en daar (indirect) aan verbonden is. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een tuin of schuur. Maar eventueel ook een garage of parkeerplaats.

Doorslaggevend is dus of de garage (of parkeerplaats) bij de woning hoort. Gaat het om een aparte garagebox of parkeerplaats elders, dan hoort dit niet bij de woning en tellen de kosten niet mee voor de huurtoeslag. Gaat het om een garage of parkeerplaats die met de woning is verbonden, dan is het een onroerende aanhorigheid en tellen de kosten mee in de kale huurprijs.

1.10.1 Aftrek huur garage (tot 2010)

Tot 1 januari 2010 gold een verlaging van de kale huurprijs van € 22 “voor een garage die bij de woning behoort” (artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van de Wht (wettekst 2009)). Garages werden toen dus niet met huurtoeslag gesubsidieerd. Ook niet als het onroerende aanhorigheden waren.

Deze aftrek gold alleen wanneer de kosten voor een garage bij de kale huurprijs inbegrepen waren. Werden de garagekosten apart in de huurovereenkomst in rekening gebracht of via een afzonderlijke overeenkomst, dan gold de aftrek niet. De kale huurprijs was dan tenslotte al alleen voor de woning, niet ook voor de garage.

De aftrek was expliciet bedoeld voor een garage “die bij de woning behoort”. Voor een garage die niet bij de woning hoorde, gold de aftrek dus niet. Zo’n garage is echter ook geen onroerende aanhorigheid en kwam (en komt) dus per definitie niet voor huurtoeslag in aanmerking. De kosten voor een garage die niet bij de woning hoort, moesten daarom ook vóór 2010 al buiten de rekenhuur blijven.

De aftrek voor garages werd per 1 januari 2010 afgeschaft. Huurders die door de afschaffing (en het verlies van de aftrek) een te hoge rekenhuur hadden, bleven hun recht op huurtoeslag houden vanwege verworven recht (lees daarover meer in paragraaf 1.9.5.3 van het hoofdstuk).

De garage-aftrek werd afgeschaft omdat deze zorgde voor onduidelijkheid voor de burger en extra uitvoeringslasten met zich meebracht voor Toeslagen. De overheid wilde dit vereenvoudigen (Kamerstukken II, 2008-2009, 31 446, nr. 7, pagina 3).

Voor de vraag of sprake was van een garage die bij de woning hoorde (waarvoor dan de aftrek van € 22 gold), werd in de eerste plaats gekeken naar de huurovereenkomst en of hierin de garage als onderdeel van de woning werd gerekend. Ook werd bekeken of de bouwkundige voorziening voldeed aan de definitie van een ‘garage’. Meestal beoordeelde de huurcommissie dit. Een garage is een overdekte, afsluitbare privéparkeergelegenheid voor een personenauto of een persoonlijke parkeerplaats in een gemeenschappelijke parkeerruimte bij/in een wooncomplex. Een carport voldeed bijvoorbeeld niet aan deze definitie (omdat deze niet afgesloten is), dus daar gold de aftrek niet voor. Voldeed de bouwkundige voorziening wél aan de definitie van een ‘garage’, dan moest de oppervlakte en hoogte ervan worden beoordeeld. Volgens het Bouwbesluit moet namelijk aan bepaalde minimum-maten worden voldaan: 2,75 meter breed, 5,50 meter lang en 2,10 meter hoog. Was de ruimte kleiner, dan werd niet voldaan aan de definitie van een ‘garage’ en gold de aftrek niet. De garage-aftrek gold overigens ook niet als de ruimte structureel een andere bestemming had gekregen dan het parkeren van een auto.

Wanneer de garage-aftrek van toepassing was, werd een vast bedrag van € 22 in mindering gebracht op de kale huurprijs. Ook als de huurder meer of minder betaalde voor de garage. Had de huurder twee garages, dan werd twee keer de aftrek van € 22 toegepast.

1.11 Monumentale woonruimte

Een woonruimte die als een rijksmonument staat geregistreerd kan voor huurtoeslag in aanmerking komen, zolang aan alle voorwaarden wordt voldaan. Rijksmonumenten staan registreert in het rijksmonumentenregister.

Net als bij andere woningen, wordt voor de huurtoeslag uitgegaan van de verschuldigde huurprijs (lees daarover meer in paragrafen 1.5 en 1.9 van het hoofdstuk). Van die verschuldigde huurprijs wordt afgeweken als de huurcommissie heeft bepaald dat een andere huurprijs redelijk is (artikel 5, tweede lid, van de Wht, zie paragraaf 1.9.1.1 van het hoofdstuk). Voor monumentale woonruimten verhoogt de huurcommissie meestal de redelijke huurprijs met een bepaald percentage vanwege de monumentale waarde.

1.12 Tiny house

Huurders van tiny houses kunnen voor huurtoeslag in aanmerking komen, zolang het tiny house onroerend is (lees over dat begrip in paragraaf 1.6.1.1 van het hoofdstuk). Hiervoor is een aansluiting op riolering overigens niet nodig (wat tiny houses soms niet hebben). Aansluiting op bijvoorbeeld een beerput is ook een mogelijkheid.

1.13 Sloopwoning

Voor een gehuurde sloopwoning kan huurtoeslag gekregen worden. Het wordt niet gezien als huur naar zijn aard van korte duur. In het verleden (tot 2005) werd het wel als huur naar zijn aard van korte duur beschouwd. Artikelen in de Leegstandwet spreken dit echter tegen. Zo geeft artikel 15, zesde lid, van de Leegstandwet bijvoorbeeld aan dat een vergunning voor het verhuren van een sloopwoning verleent kan worden voor twee jaren en daarna steeds met een jaar verlengd kan worden.

De Leegstandwet geeft overigens voorwaarden waaronder een sloopwoning verhuurt mag worden. Allereerst moet de gemeente hiervoor een vergunning afgeven (artikel 15). Op die vergunning geeft de gemeente onder andere aan tegen welke huurprijs de sloopwoning ten hoogste verhuurd mag worden (artikel 16, tiende lid). Verder moet de huurovereenkomst voor de sloopwoning schriftelijk zijn en moet voor minimaal een bepaalde termijn zijn aangegaan (artikel 16, vierde en twaalfde lid).

1.14 Noodwoning

Huurders van een noodwoning komen meestal niet in aanmerking voor huurtoeslag. Een noodwoning is een woonruimte die is bedoeld als tijdelijke voorziening en dus niet bedoeld voor de lange termijn. De huurovereenkomst zal in deze situaties dus een gebruik van de woning betreffen dat naar zijn aard van korte duur is, waarmee geen recht op huurtoeslag bestaat (artikel 1, onderdeel c, sub 1, van de Wht). Is dit niet het geval en/of wordt de woning toch voor langere tijd bewoond, dan is mogelijk geen sprake van huur naar zijn aard van korte duur en kan er wel recht bestaan op huurtoeslag. Lees verder over huur naar zijn aard van korte duur in paragraaf 1.4.2 van het hoofdstuk.

1.15 Wisselwoning

Voor een wisselwoning kan huurtoeslag toegekend worden (zolang aan alle overige voorwaarden wordt voldaan). Het gaat bij een wisselwoning weliswaar om bewoning en/of een huurovereenkomst van korte duur, maar niet naar zijn aard van korte duur zoals bedoeld in artikel 1, onderdeel c, sub 1, van de Wht.

Een wisselwoning is een huurwoning die de huurder voor een bepaalde (korte of langere) periode krijgt toegewezen omdat zijn eigen huurwoning wordt gerenoveerd of verbouwd en daardoor tijdelijk onbewoonbaar is. Gaat het om een kleinere renovatie voor een korte periode, dan blijft soms ook de huurovereenkomst van die woning gehandhaafd. De huurtoeslag voor de woning die wordt gerenoveerd wordt dan niet stopgezet, ondanks dat de huurder tijdelijk elders verblijft. Bij een grotere renovatie voor een langere periode wordt eerder een tijdelijke huurovereenkomst voor de andere woning (wisselwoning) opgesteld. Dan wordt wel de huurtoeslag voor de woning die gerenoveerd wordt stopgezet. Er kan dan huurtoeslag aangevraagd worden voor de wisselwoning. Als aan alle voorwaarden voor huurtoeslag wordt voldaan, kan de toeslag toegekend worden. De regel over huur naar zijn aard van korte duur is daarbij geen belemmering. Lees over huur naar zijn aard van korte duur in paragraaf 1.4.2 van het hoofdstuk.

Doorslaggevend voor het recht op huurtoeslag is de vraag voor welke woning de huurovereenkomst is opgesteld en waarvoor huur wordt betaald. Voor die woning kan huurtoeslag worden toegekend, ook als de huurder op het andere adres in de BRP staat ingeschreven. In beginsel moet die BRP-inschrijving wel overeenkomen (zie paragraaf 1.8.1 van het hoofdstuk), maar daarvan kan worden afgeweken op basis van de feitelijke situatie. Met name bij een relatief kort verblijf in de wisselwoning kan het zijn dat de gemeente een adreswijziging in de BRP niet nodig vindt.