Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

26 Hoger beroep

1.1 Inleiding

Een belanghebbende die het niet eens is met de beslissing van een bestuursorgaan op zijn bezwaar, kan daartegen beroep instellen bij de rechtbank (lees over die procedure in het hoofdstuk ‘Beroep’). Als hij het dan ook niet eens is met de uitspraak van de rechtbank, dan kan hij hiertegen hoger beroep instellen bij een hogere bestuursrechter. Het bestuursorgaan kan dit ook doen wanneer het zich niet kan vinden in de uitspraak. In het hoger beroep gaat het dan om de vraag of de uitspraak van de rechtbank juist is.

In dit hoofdstuk

Titel 8.5 van de Awb gaat over het hoger beroep. Hiernaast zijn veel van de regels voor de beroepsprocedure ook van toepassing op de hoger beroepsprocedure. Om die reden verwijzen we in dit hoofdstuk regelmatig naar het hoofdstuk ‘Beroep’.

We bespreken eerst wie de hogerberoepsrechter is (paragraaf 1.2). Daarna gaan we in op een aantal kwesties rondom het instellen van hoger beroep (paragraaf 1.3), onder andere: hoe Toeslagen omgaat met de beslissing om hoger beroep in te stellen, het incidenteel hoger beroep en de eisen en verplichtingen die gelden in de hoger beroepsprocedure. Vervolgens bespreken we de voorlopige voorziening (paragraaf 1.4), de zitting (paragraaf 1.5) en de uitspraak (paragraaf 1.6). Tot slot gaan we in op de proceskostenvergoeding (paragraaf 1.7).

Terminologie

Er wordt in de hoger beroepsprocedure niet gesproken over de bestreden beslissing (zoals in de bezwaar- en beroepsprocedures), maar over de aangevallen uitspraak. En degene die het hoger beroep instelt, wordt appellant genoemd. De andere partij is de verweerder. De rechter die in de beroepsprocedure uitspraak heeft gedaan wordt de rechter of rechtbank ‘in eerste aanleg’ genoemd. Hoger beroep in zaken van Toeslagen worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (vaak afgekort met ‘Afdeling’ - zoals in dit handboek - of met ‘ABRvS’). Rechters van de Afdeling heten ‘staatsraden’.

Afkortingen en begrippen

In het hoofdstuk ‘Afkortingen en begrippen’ staat een afkortingen- en begrippenlijst. Hierin staan alle in het Handboek gebruikte afkortingen. Ook worden veel begrippen toegelicht. Kijk daar dus als een afkorting of begrip onbekend of onduidelijk is.

1.2 Hogerberoepsrechter

Tegen een uitspraak van de rechtbank kan hoger beroep worden ingesteld bij een hogere bestuursrechter, door de Awb ‘hogerberoepsrechter’ genoemd. Er bestaan meerdere hogerberoepsrechters. In Nederland kennen we er vier op het gebied van het bestuursrecht:

  • de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling)
  • de Centrale Raad van Beroep (CRvB)
  • het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb)
  • de Hoge Raad (HR)

1.2.1 Hogerberoepsrechter voor Toeslagen

De Afdeling is de hoogste rechter voor toeslagenzaken. In artikel 8:105, eerste lid, van de Awb staat namelijk dat “het hoger beroep wordt ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, tenzij een andere hogerberoepsrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 4 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift.” Deze bevoegdheidsregeling staat in Bijlage 2 van de Awb. Voor zaken over toeslagen is geen andere hogerberoepsrechter bevoegd verklaard. De Afdeling is daarom de hoogste rechter voor toeslagenzaken.

De belanghebbende en Toeslagen kunnen de uitspraak van de Afdeling niet aanvechten. Voor de Belastingdienst (“blauw”) is dit anders. In het belastingrecht wordt namelijk hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof en een uitspraak van dat hof kan nog worden aangevochten bij de HR. Dit wordt cassatie genoemd. De HR is dan geen zogenoemde ‘feitenrechter’ meer. Een feitenrechter beslist niet alleen over de juridische regels, maar ook over de feiten; welke feiten van belang zijn en hoe betrouwbaar het bewijsmateriaal is. De HR doet dit niet, deze beoordeelt alleen of het hof het recht juist heeft toegepast en de uitspraak goed heeft gemotiveerd. De HR baseert zich daarbij op de feiten die het hof heeft vastgesteld. In de cassatieprocedure bij de HR kunnen daarom ook geen nieuwe feiten worden aangevoerd.

In toeslagenzaken is cassatie niet mogelijk. De stap naar de Afdeling is dus de laatste. In tegenstelling tot de HR is de Afdeling wél een feitenrechter.

1.2.2 Europees Hof voor de Rechten van de Mens

Zoals toegelicht in de vorige paragraaf kan een uitspraak van de Afdeling niet aangevochten worden. Er is geen verder hoger beroep mogelijk. Belanghebbenden hebben echter wel een andere mogelijkheid: een verzoekschrift indienen bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Deze procedure is dan niet gericht tegen Toeslagen specifiek, maar tegen de staat (Nederland) in het algemeen. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid voert de procedure namens Nederland.

Het EHRM oordeelt over mogelijke schendingen van het EVRM door lidstaten van de Raad van Europa (waaronder Nederland). Het EVRM waarborgt bepaalde mensenrechten en fundamentele vrijheden voor alle burgers in die lidstaten. Dit betekent dat wanneer een belanghebbende van mening is dat één van deze rechten of vrijheden door Nederland (uitgevoerd door Toeslagen) is geschonden, hij een verzoekschrift kan indienen bij het EHRM. Dit Hof is bedoeld als zogenoemd 'laatste redmiddel'. Het neemt een verzoekschrift namelijk alleen in behandeling als alle nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput. In toeslagenzaken is dat het geval wanneer iemand tot en met de Afdeling heeft geprocedeerd. Het verzoekschrift moet dan worden ingediend binnen zes maanden na de uitspraak van de Afdeling.

Het EHRM bepaalt vervolgens of het EVRM geschonden is. De uitspraak die het Hof hierover doet is bindend voor de betrokken lidstaat. Dit kan leiden tot een verplichting voor die staat om aan de indiener van het verzoekschrift schadevergoeding te betalen. Ook kan het zijn dat de staat maatregelen moet nemen om ervoor te zorgen dat er in de toekomst niet meer soortgelijke schendingen plaatsvinden.

1.3 Instellen van hoger beroep

Zowel de belanghebbende als het bestuursorgaan kunnen hoger beroep instellen tegen de uitspraak van de rechtbank (artikel 8:104, eerste lid, van de Awb). Maar hoger beroep is niet tegen iedere uitspraak mogelijk. We bespreken hierna:

1.3.1 Geen hoger beroep mogelijk

In artikel 8:104, tweede lid, van de Awb staat dat geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen:

Hiernaast is ook geen hoger beroep mogelijk tegen de voorlopige voorziening zelf (artikel 8:104, vierde lid, van de Awb).

1.3.2 Behandeling hoger beroep door Toeslagen

Hoe gaat Toeslagen om met hoger beroepszaken?

Zoals gezegd in paragraaf 1.2 is voor de Belastingdienst cassatie mogelijk bij de HR tegen een uitspraak van het gerechtshof in de hoger beroepsprocedure. De Belastingdienst treedt zelf op als verweerder (of appellant) bij het gerechtshof. In de cassatieprocedure treedt het Ministerie van Financiën op, mede vanwege de grotere precedentwerking. In toeslagenzaken is de hoger beroepsprocedure bij de Afdeling de laatste stap. Toeslagen treedt wel zelf op als verweerder (of appellant) in deze hoogste procedure, maar het Ministerie van Financiën speelt hierin ook een rol. Zo houdt het team Monitoring Hoger Beroep (van de Directie Strategie, Recht en Beleid) onder andere regie op de hoger beroepszaken, signaleert trends en risico’s en leest stukken tegen die Toeslagen naar de Afdeling stuurt.

1.3.2.1 Instellen van hoger beroep door Toeslagen

Niet alleen de belanghebbende, maar ook Toeslagen kan hoger beroep instellen. Om goed te kunnen beoordelen in welke zaken dit belangrijk is, wordt een adviesnota opgesteld. In deze nota geeft eerst de medewerker die de beroepsprocedure heeft behandeld een mening over de vraag of Toeslagen in hoger beroep moet gaan tegen de uitspraak van de rechtbank. Een medewerker met ervaring in hoger beroepsprocedures geeft daarna een mening. Als laatst brengen de vaktechnische coördinator en het team Monitoring Hoger Beroep hun advies uit. Dit advies geeft de doorslag en is bepalend voor de vraag of Toeslagen in hoger beroep gaat.

Naast de optie om hoger beroep in te stellen, bestaat de mogelijkheid om een onderschrift bij een uitspraak te publiceren. In een onderschrift kan Toeslagen toelichten waarom het zich niet kan vinden in de uitspraak van de rechtbank, maar ook waarom het heeft besloten om er geen hoger beroep tegen in te stellen. Het doel van een onderschrift is om de precedentwerking van de uitspraak te beperken. Precedentwerking wil zeggen dat een uitspraak in andere zaken gebruikt kan worden (door de rechtspraak en/of belanghebbenden) om hetzelfde te bereiken.

1.3.3 Incidenteel hoger beroep

Een partij die geen hoger beroep instelt, kan dat na afloop van de beroepstermijn alsnog doen als reactie op het hoger beroep dat de andere partij wél instelt. Dit wordt incidenteel hoger beroep genoemd: “Indien hoger beroep is ingesteld, kan degene die ook hoger beroep had kunnen instellen, incidenteel hoger beroep instellen” (artikel 8:110, eerste lid, van de Awb). De termijn voor het instellen van incidenteel hoger beroep is binnen zes weken nadat de hogerberoepsrechter de beroepsgronden van de partij die wél hoger beroep had ingesteld, heeft verzonden aan de andere partij (tweede lid). Voor incidenteel hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd (vijfde lid).

Incidenteel hoger beroep instellen is iets anders dan reageren op het hoger beroep van de andere partij. De partij die in hoger beroep gaat, bepaalt waar de hoger beroepsprocedure over gaat. Namelijk over de punten in de uitspraak waar die partij het niet mee eens is. Incidenteel hoger beroep geeft de andere partij de mogelijkheid om daarnaast eigen, andere punten aan te dragen die volgens hem/haar niet kloppen in de uitspraak.

Incidenteel hoger beroep geeft de belanghebbende die ervoor koos om zich te berusten in de uitspraak (ook al was hij het niet met alle delen daarvan eens), toch nog de kans om ook de uitspraak aan te vechten. Hij kan anders door het hoger beroep van de andere partij wel in een slechtere positie terechtkomen, maar zou dan zijn kans gemist hebben om het deel van de uitspraak waarmee hij het oneens is ter discussie te stellen. Het incidenteel hoger beroep geeft hem dus de mogelijkheid om zijn positie toch nog te verbeteren, in plaats van deze slechts te kunnen zien verslechteren (of hetzelfde te blijven). Een voorbeeld om dit concreet te maken:

Tip!  Voorbeeld

Een belanghebbende krijgt van de rechtbank gedeeltelijk gelijk: volgens de rechtbank heeft hij wel recht op zorgtoeslag, maar niet op huurtoeslag. De belanghebbende besluit zich hierbij neer te leggen en gaat niet in hoger beroep. Toeslagen gaat wel in hoger beroep, omdat het van mening is dat er geen recht op zorgtoeslag bestaat. Het deel van de uitspraak over de zorgtoeslag klopt dus volgens Toeslagen niet. Als de belanghebbende geen incidenteel hoger beroep instelt, gaat de hoger beroepsprocedure alleen over de zorgtoeslag. Als de belanghebbende het ook over zijn recht op huurtoeslag wil hebben, moet hij hierover incidenteel hoger beroep instellen. Hij heeft dan de kans om toch nog huurtoeslag toegekend te krijgen. Stelt hij geen incidenteel hoger beroep in, dan kan zijn positie alleen maar gelijk blijven of zelfs verslechteren (als de Afdeling oordeelt dat er ook geen recht is op zorgtoeslag).

Door de optie van incidenteel hoger beroep is het instellen van hoger beroep niet zonder risico. Door in hoger beroep te gaan, geeft de ene partij (appellant) aan de andere partij de optie om dat ook alsnog te doen. Ook wanneer die andere partij dat eigenlijk niet van plan was. Er wordt dan toch nog over iets geprocedeerd waar de appellant het juist wél mee eens was. De appellant kan er daarom door het incidenteel hoger beroep van de andere partij zelfs op achteruit gaan.

1.3.4 Aanleveren van stukken door rechtbank

Nadat hoger beroep is ingesteld, deelt de Afdeling dit zo snel mogelijk mee aan de rechtbank die de uitspraak heeft gedaan (artikel 8:107, eerste lid, van de Awb). Die rechtbank stuurt vervolgens binnen een week de gedingstukken met aantekeningen van de zitting (voor zover deze op de zaak betrekking hebben) en een kopie van de uitspraak naar de Afdeling (tweede lid). De gedingstukken zijn alle stukken die door de partijen tijdens de beroepsprocedure aan de rechtbank zijn geleverd. Waaronder de op de zaak betrekking hebbende stukken die het bestuursorgaan naar de rechtbank moest sturen (zie paragraaf 1.4.2.1.1 van het hoofdstuk ‘Beroep’).

1.3.5 Eisen en verplichtingen

Veel van de Awb-bepalingen over de beroepsprocedure zijn ook van toepassing op het hoger beroep (artikel 8:108, eerste lid, van de Awb). Daarom gelden voor de hoger beroepsprocedure veel van dezelfde eisen die gelden voor de beroepsprocedure, waaronder:

1.3.5.1 Griffierecht

Bestuursorganen betalen een hoger bedrag wanneer zij in hoger beroep gaan dan belanghebbenden (artikel 8:109, eerste lid, van de Awb). Dit bedrag wordt pas van het bestuursorgaan geheven wanneer de aangevallen uitspraak in stand blijft (tweede lid).

1.3.5.2 Indiening hoger beroepschrift

Het hoger beroepschrift kan zowel per post als digitaal worden ingediend (artikel 8:36a, eerste lid, van de Awb). De belanghebbende mag zich in de hoger beroepsprocedure laten vertegenwoordigen door een gemachtigde (artikel 8:24, eerste lid, van de Awb), maar dit is niet verplicht. En net als in de beroepsprocedure, kan een pro-forma hoger beroepschrift ingediend worden (zie paragraaf 1.2.2.2.1 van het hoofdstuk ‘Beroep’).

1.3.5.3 Ontvankelijkheid

De hogerberoepsrechter kan een hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren wanneer niet aan alle vereisten is voldaan. Bijvoorbeeld als het hoger beroepschrift te laat is ingediend of als het griffierecht niet is betaald. Lees hierover ook paragraaf 1.2.2 van het hoofdstuk ‘Beroep’.

1.3.6 Aanvoeren van gronden

Degene die hoger beroep instelt (de appellant), moet beroepsgronden aanvoeren. Dit zijn de redenen waarom de appellant het niet eens is met (onderdelen van) de aangevallen rechtbankuitspraak. Wanneer de belanghebbende degene is die hoger beroep instelt, komen de beroepsgronden vaak overeen met de beroepsgronden die hij heeft aangevoerd bij de rechtbank in de beroepsprocedure. In de hoger beroepsprocedure moet worden beoordeeld of de rechtbank die beroepsgronden terecht heeft verworpen en tot het juiste oordeel is gekomen.

Wat als de belanghebbende in de hoger beroepsprocedure met nieuwe beroepsgronden komt? Waar de rechtbank dus niet over heeft kunnen oordelen? Dat kan, maar niet onbeperkt. We lichten dit hieronder toe.

1.3.6.1 Grondentrechter

De Afdeling oordeelde altijd dat nieuwe beroepsgronden die belanghebbenden pas voor het eerst aanvoeren in de hoger beroepsprocedure buiten beschouwing blijven als die gronden redelijkerwijs al bij de rechtbank ingebracht hadden kunnen worden. Dit wordt de grondentrechter genoemd. De Afdeling is met een uitspraak van 9 februari 2022 van deze grondentrechter afgestapt. Andere hoogste bestuursrechters pasten de trechter namelijk niet toe en de Afdeling wilde rechtseenheid tussen de hoogste bestuursrechters bevorderen (ECLI:NL:RVS:2022:363, rechtsoverweging 4.2).

De Afdeling maakt wel een uitzondering voor zaken over omgevingsrecht en vreemdelingenzaken, hiervoor blijft de grondentrechter bestaan (ECLI:NL:RVS:2022:363, rechtsoverweging 4.4 en 4.5).

Hiernaast gelden nog een paar beperkingen voor het aanvoeren van nieuwe gronden in hoger beroep. “Zo zullen gronden die uitdrukkelijk zijn prijsgegeven, buiten beschouwing worden gelaten als zij in hoger beroep (opnieuw) worden aangevoerd” en “kan op een gegeven instemming met een door de rechter in eerste aanleg gekozen werkwijze in hoger beroep niet worden teruggekomen” (ECLI:NL:RVS:2022:363, rechtsoverweging 4.3).

Het verlaten van de grondentrechter betekent overigens niet dat er onbeperkt nieuwe gronden aangevoerd kunnen worden. De Afdeling: “In het algemeen verdient het de voorkeur nieuwe gronden tijdig naar voren te brengen, dat wil zeggen binnen de hogerberoepstermijn of de termijn voor het indienen van gronden. Dit draagt bij aan een tijdige afbakening van de omvang van de rechtsstrijd in hoger beroep en aan een zorgvuldig, doelmatig en efficiënt gebruik van de hogerberoepsprocedure. Het in een later stadium aanvoeren van aanvullende gronden in hoger beroep kan afstuiten op de eisen van een goede procesorde. […] Zo zullen nieuwe gronden in hoger beroep niet worden toegelaten indien de andere partij(en) te weinig tijd resteert om zich daarover inhoudelijk uit te laten, of als in een (te) laat stadium een geheel nieuw onderwerp aan de orde wordt gesteld.” (ECLI:NL:RVS:2022:363, rechtsoverweging 4.6).

1.4 Voorlopige voorziening

De Afdeling hanteert in hoger beroepsprocedures als norm om binnen veertig weken na ontvangst van het hoger beroepschrift uitspraak te doen. Een uitspraak van de Afdeling kan dus enige tijd op zich laten wachten (op haar website legt de Afdeling uit waarom dit zo is). Om te voorkomen dat zich in de tussentijd onomkeerbare gevolgen voordoen, kan een belanghebbende gedurende de hoger beroepsprocedure verzoeken om als voorlopige voorziening het besluit van het bestuursorgaan te schorsen. En het bestuursorgaan kan verzoeken om de uitspraak van de rechter in eerste aanleg te schorsen. Voorwaarde voor toewijzing van dergelijke verzoeken is dat er 'onverwijlde spoed' is.

Een uitspraak in een voorlopige voorziening is een voorlopige uitspraak, die geldt totdat de Afdeling haar uitspraak heeft gedaan. De belanghebbende kan een verzoek om voorlopige voorziening tegelijk met het hoger beroepschrift indienen. Het verzoek kan ook later in de procedure worden ingediend. Voor het indienen van een voorlopige voorziening betaalt de belanghebbende hetzelfde bedrag aan griffierecht dat hij ook in de hoofdzaak heeft betaald. Lees meer over de voorlopige voorziening in paragraaf 1.3.2 van het hoofdstuk ‘Beroep’.

1.5 De zitting

De Afdeling houdt zittingen met een enkelvoudige kamer (één staatsraad, tevens voorzitter) of een meervoudige kamer (drie staatsraden, waarvan één voorzitter). En in uitzonderlijke gevallen een grote kamer (vijf staatsraden, waarvan één voorzitter). De zittingen zijn openbaar. Het is daarom ook mogelijk dat er pers aanwezig is.

Zoals de Afdeling op haar website uitlegt staat op de zitting het stellen van vragen door de staatsraden centraal. Hiernaast krijgen de partijen de gelegenheid om hun standpunten toe te lichten. Zij kunnen, als ze dit willen, aan het begin van de zitting een korte toelichting geven van maximaal vijf minuten. Soms wijkt de voorzitter af van deze gebruikelijke volgorde en beginnen de staatsraden met het stellen van vragen. Daarna krijgen de partijen nog de gelegenheid voor een korte toelichting.

Toeslagen is altijd aanwezig bij de zitting en zorgt hierbij voor de aanwezigheid van tenminste twee medewerkers (artikel 3.4, eerste lid, onderdeel a en artikel 3.5 van het BbT).

1.6 De uitspraak

Meestal doet de Afdeling schriftelijk uitspraak, maar zij kan ook aan het eind van de zitting meteen mondeling uitspraak doen. Het zogenoemde proces-verbaal waarin die mondelinge uitspraak en de motivering schriftelijk zijn vastgelegd, wordt dan enkele dagen later naar de partijen gestuurd en op de website van de Afdeling gepubliceerd.

De Afdeling kan ook uitspreken dat het bestuursorgaan een nieuw besluit moet nemen. In dat geval kan die uitspraak “tevens inhouden dat beroep tegen dat besluit slechts kan worden ingesteld bij de hogerberoepsrechter” (artikel 8:113, tweede lid, van de Awb). Op die manier hoeft de belanghebbende niet opnieuw naar de rechtbank wanneer hij het oneens is met het nieuwe besluit. Hij kan dan direct terug naar de Afdeling. Het gaat hier om een bevoegdheid van de Afdeling, niet om een verplichting. De Afdeling kijkt per zaak of hernieuwde behandeling in twee instanties (rechtbank én Afdeling) van toegevoegde waarde is, bijvoorbeeld in het belang van rechtsbescherming als nieuwe kwesties zouden kunnen gaan spelen. Of dat het belang van definitieve geschilbeslechting binnen een redelijke termijn zwaarder moet wegen. Lees over definitieve geschilbeslechting in paragrafen 1.4.4 en 1.4.5 van het hoofdstuk ‘Beroep’.

Naast de optie dat het bestuursorgaan een nieuw besluit moet nemen, is het ook mogelijk dat de rechtbank opnieuw aan zet is. De Afdeling kan de zaak namelijk terugverwijzen naar de rechtbank als (artikel 8:115, eerste lid, van de Awb):

  • a. de rechtbank zichzelf onbevoegd, of het beroep niet-ontvankelijk, had verklaard en de Afdeling die uitspraak vernietigt met bevoegdverklaring van de rechtbank of ontvankelijkverklaring van het beroep, of
  • b. de Afdeling om andere redenen van oordeel is dat de zaak opnieuw door de rechtbank moet worden behandeld.

1.6.1 Gevolgen van uitspraak op besluit

De hoger beroepsprocedure draait om de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Toch kan een uitspraak van de Afdeling ook gevolgen hebben voor het besluit van het bestuursorgaan. Om precies te zijn, het besluit dat werd aangevochten in de beroepsprocedure: de bestreden beslissing op bezwaar. Dit besluit blijft in beginsel in stand als de Afdeling:

  • het hoger beroep van een belanghebbende ongegrond verklaart of
  • het hoger beroep van het bestuursorgaan gegrond verklaart. 

Het besluit blijft in beginsel niet in stand als de Afdeling:

  • het hoger beroep van een belanghebbende (gedeeltelijk) gegrond verklaart of
  • het hoger beroep van het bestuursorgaan ongegrond verklaart.

In deze situaties moet het bestuursorgaan het besluit herzien.

1.6.2 Openbaarmaking en publicatie van uitspraken

De Afdeling spreekt haar uitspraken in het openbaar uit op een speciale rechtszitting (rechtbanken doen dit ook, lees hierover in paragraaf 1.4.3.7 van het hoofdstuk ‘Beroep’). Hiernaast publiceert de Afdeling de uitspraken op haar website. De Afdeling publiceert daar elke woensdag om 10:15 uur de nieuwste uitspraken. Afdelingsuitspraken worden ook gepubliceerd op rechtspraak.nl.

1.7 Proceskostenvergoeding

Zoals benoemt in paragraaf 1.3.5.1 moet er griffierecht betaald worden voor het indienen van hoger beroep. Daarnaast moet de belanghebbende mogelijk nog andere kosten maken. In bepaalde omstandigheden kan de belanghebbende deze kosten vergoed krijgen. Hiervoor gelden grotendeels dezelfde regels als in de beroepsprocedure.

Let op!  Let op

We gaan hieronder alleen kort in op de aparte wettelijke grondslag van de vergoeding in de hoger beroepsprocedure. Lees over de regels die hetzelfde zijn als in de beroepsprocedure in paragraaf 1.7 van het hoofdstuk ‘Beroep’.

1.7.1 Vergoeding griffierecht

Wanneer de Afdeling de rechtbankuitspraak (gedeeltelijk) vernietigt, betekent de uitspraak van de Afdeling automatisch ook “dat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift het door hem betaalde griffierecht vergoedt, tenzij de hogerberoepsrechter bepaalt dat het griffierecht door de griffier aan de indiener wordt terugbetaald” (artikel 8:114, eerste lid, van de Awb). Anders dan in de beroepsprocedure draait het bestuursorgaan dus niet altijd op voor de vergoeding van het griffierecht wanneer de aangevallen uitspraak wordt vernietigd. Dit hangt samen met het feit dat het hoger beroep wordt ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank, niet een beslissing van het bestuursorgaan.

Hiernaast kan de Afdeling in andere gevallen, wanneer zij niet (gedeeltelijk) de uitspraak vernietigt, met haar uitspraak bepalen “dat het bestuursorgaan of de griffier het betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt” (artikel 8:114, tweede lid, van de Awb).

1.7.2 Vergoeding proceskosten

Artikel 8:75 van de Awb is van toepassing op het hoger beroep (artikel 8:108, eerste lid, van de Awb). Dit artikel gaat over de vergoeding van proceskosten in de beroepsprocedure. Lees daarom in paragraaf 1.7.2 van het hoofdstuk ‘Beroep’ over proceskostenvergoeding.

1.7.2.1 Proceskostenvergoeding na intrekking door belanghebbende

Artikel 8:75a van de Awb is ook van toepassing op het hoger beroep. Dit artikel gaat over proceskostenvergoeding in de beroepsprocedure na intrekking van het beroep door de belanghebbende. Lees in paragraaf 1.7.2.1 van het hoofdstuk ‘Beroep’ over de vergoeding van proceskosten nadat de belanghebbende zijn hoger beroep intrekt.

1.7.2.2 Proceskostenvergoeding na intrekking door bestuursorgaan

Een beroepsprocedure kan alleen gestart worden door een belanghebbende. Een hoger beroepsprocedure kan echter ook gestart worden door een bestuursorgaan. Daarmee is intrekking van het hoger beroep door een bestuursorgaan ook mogelijk. Over deze situatie gaat artikel 8:118 van de Awb. Wanneer het bestuursorgaan het hoger beroep intrekt, kan de belanghebbende aan de Afdeling verzoeken om het bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. De Afdeling doet hierover dan apart uitspraak.