Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

6 Partner partner bijlage 1: Voorbeelden van partnersituaties

1.1 Inleiding

In de praktijk kunnen zich allerlei soorten partnerschapssituaties voordoen. In het hoofdstuk ‘Partner’ geven we regelmatig voorbeelden van dergelijke situaties. Deze voorbeelden zijn fictief, maar soms ook gebaseerd op jurisprudentie. In deze bijlage geven we nog een aantal aanvullende voorbeelden. Deze voorbeelden kunnen helpen om het toeslagpartnerschap beter te begrijpen.

Afkortingen en begrippen

In het hoofdstuk ‘Afkortingen en begrippen’ staat een afkortingen- en begrippenlijst. Hierin staan alle in het Handboek gebruikte afkortingen. Ook worden veel begrippen toegelicht. Kijk daar dus als een afkorting of begrip onbekend of onduidelijk is.

1.2 Voorbeeld 1: notarieel samenlevingscontract en terugwerkende kracht

A en B staan vanaf 1 augustus 2020 ingeschreven op hetzelfde adres. Op 1 december 2020 sluiten ze een notarieel samenlevingscontract. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Awir in samenhang met artikel 5a, eerste lid, onderdeel b, van de AWR zijn ze per 1 december 2020 partners. Door artikel 5a, tweede lid, van de AWR geldt dit partnerschap met terugwerkende kracht per 1 augustus 2020.

Let op!  Let op

Per berekeningsjaar 2021 is artikel 3, eerste en derde lid, van de Awir gewijzigd. Hierdoor worden partnerschappen niet langer teruggetrokken naar het eerdere moment van samenwonen. Als bovenstaande partnersituatie zich voordoet in 2021 of later dan gaat het partnerschap niet in per 1 augustus, maar per 1 december.

Lees in het hoofdstuk ‘Partner’ meer over

1.3 Voorbeeld 2: huwelijk en terugwerkende kracht tot maximaal 1 januari

A en B staan vanaf 1 augustus 2019 ingeschreven op hetzelfde adres. Op 1 februari 2020 trouwen ze. Ze worden per 1 januari 2020 aangemerkt als partners. Artikel 5a, tweede lid, van de AWR (en ook artikel 3, derde lid, van de Awir (wettekst 2020)) ziet alleen op hetzelfde berekeningsjaar. A en B worden daarom niet als partners aangemerkt voor de periode in 2019.

Let op!  Let op

Per berekeningsjaar 2021 is artikel 3, eerste en derde lid, van de Awir gewijzigd. Hierdoor worden partnerschappen niet langer teruggetrokken naar het eerdere moment van samenwonen. Als bovenstaande partnersituatie zich voordoet in 2021 of later dan gaat het partnerschap niet in per 1 januari, maar per 1 februari.

Lees in het hoofdstuk ‘Partner’ meer over

1.4 Voorbeeld 3: verzoek tot echtscheiding en nieuwe partner in hetzelfde jaar

A en B wonen samen en zijn gehuwd. A dient op 27 augustus 2023 een verzoek tot echtscheiding in bij de rechtbank. En op 20 september 2023 schrijft A zich in op het adres van C en het minderjarige kind van C. Het partnerschap tussen A en B eindigt per 30 september 2023 (artikel 3, eerste lid, van de Awir in samenhang met artikel 5a, vierde lid, van de AWR en artikel 5 van de Awir). Vanaf 1 oktober 2023 zijn A en C partners op grond van artikel 3, tweede lid, onderdeel e, van de Awir.

Lees in het hoofdstuk ‘Partner’ meer over

1.5 Voorbeeld 4: samengesteld gezin en een derde meerderjarige

A en B staan ingeschreven op hetzelfde adres. Het minderjarige kind van A staat ook op het adres ingeschreven. A en B zijn partners op grond van artikel 3, tweede lid, onderdeel e, van de Awir. Later, per 1 november 2021, komt C op hetzelfde adres wonen. A en B blijven op grond van artikel 3, derde lid, van de Awir partners in 2021. En per 1 januari 2022 blijven ze partners op grond van artikel 3, tweede lid, onderdeel f, van de Awir.

Voorbeeld 4a: huwelijk met de andere meerderjarige

Op 1 oktober 2022 trouwen A en C met elkaar. Partnerschap op basis van huwelijk (eerste lid) staat hoger in de rangorde dan het partnerschap dat A en B in 2022 met elkaar hebben (tweede lid, onderdeel f). Per 1 oktober 2022 wordt C daarom de partner van A.

Let op!  Let op

Als de situatie zich in 2020 of eerder voordeed, werd C partner met terugwerkende kracht per 1 januari van het desbetreffende jaar. Tot 2021 werd in artikel 3, eerste lid, van de Awir namelijk nog verwezen naar het gehele artikel 5a van de AWR en het tweede lid daarvan kent een terugwerkende kracht. Per 1 januari 2021 verwijst de Awir niet meer naar dit tweede lid. Ook is artikel 3, derde lid, van de Awir aangepast. Hierdoor worden partnerschappen niet langer teruggetrokken naar het eerdere moment van samenwonen.

Voorbeeld 4b: kind met de andere meerderjarige

Dezelfde situatie, alleen nu trouwen A en C niet, maar krijgen ze in oktober 2022 een kind. Partnerschap op basis van een gezamenlijk kind (tweede lid, onderdeel a) staat hoger in de rangorde dan het partnerschap dat A en B in 2022 met elkaar hebben (tweede lid, onderdeel f). Per 1 november 2022 wordt C daarom de partner van A.

Let op!  Let op

Als de situatie zich in 2020 of eerder voordeed, werd C niet met terugwerkende kracht per 1 januari van het desbetreffende jaar partner. Voor deze situatie bestond ook in de oude wettekst geen terugwerkende kracht. Beide partnerschappen bestaan namelijk op grond van het tweede lid. Hierdoor wordt in deze situatie niet gekeken naar artikel 5a, tweede lid van de AWR (zoals in voorbeeld 4a). En hoewel artikel 3, derde lid, van de Awir (wettekst 2020) tot 2021 een terugwerkende kracht kende, betekende dit niet dat een eerder partnerschap (in dit geval met B) werd overschreven door een later partnerschap (met C).

Lees in het hoofdstuk ‘Partner’ meer over

1.6 Voorbeeld 5: samengesteld gezin, een derde meerderjarige en opvolgende partnerschappen in hetzelfde jaar

A en B wonen sinds 2019 op hetzelfde adres, samen met het minderjarige kind van A. In januari 2021 verhuist B naar een ander adres. A blijft met diens minderjarige kind achter op het adres. In april 2021 komt C bij A wonen. In augustus 2021 komt B weer terug op het adres bij A, C en het minderjarige kind.

In 2021 zijn vier periodes te onderscheiden:

  1. Januari: B is partner van A op grond van artikel 3, tweede lid, onderdeel e, van de Awir
  2. Februari tot en met april: A heeft geen partner
  3. Mei tot en met augustus: C is partner van A op grond van artikel 3, tweede lid, onderdeel e, van de Awir
  4. September tot en met december: B is partner van A op grond van artikel 3, tweede lid, onderdeel f, van de Awir

We lichten de vierde periode toe. In deze periode wonen er drie volwassenen met een kind op hetzelfde adres. Dat betekent dat artikel 3, tweede lid, onderdeel e, van de Awir niet van toepassing is (lees hierover in paragraaf 1.3.7.2 van het hoofdstuk). B en C zijn beide potentiële partners.

  • B op grond van het tweede lid, onderdeel f: vanwege het partnerschap met A in het voorgaande jaar (2020)
  • C op grond van het derde lid: vanwege het partnerschap in de voorliggende periode van mei tot en met augustus 2021

Het partnerschap met B ligt hoger in de rangorde dan dat met C. B is daarom vanaf september 2021 de partner van A.

Lees in het hoofdstuk ‘Partner’ meer over

1.7 Voorbeeld 6: periode zonder huurovereenkomst en periode met huurovereenkomst

B staat per 18 januari 2023 ingeschreven bij A en het minderjarige kind van A. B is partner van A per 1 februari 2023 (artikel 3, tweede lid, onderdeel e, van de Awir en artikel 5 van de Awir). Op 28 april 2023 vertrekt B weer. A heeft per 1 mei 2023 geen partner meer. Op 25 november 2023 komt B weer bij A en het minderjarige kind van A wonen. Nu huurt B op zakelijke gronden een deel van de woning van A. Zij hebben hiervoor een schriftelijke overeenkomst afgesloten. Is B per 1 december 2023 partner van A?

Ja, op grond van artikel 3, derde lid, van de Awir. Dit artikel gaat namelijk over “daaropvolgende perioden”. Door het meervoud van ‘perioden’, hoeft het geen aaneengesloten periode van samenwonen te zijn. En dit artikel kent geen uitzondering voor (onder)huur.

Lees in het hoofdstuk ‘Partner’ meer over