Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

27 Dwangsom

1.1 Inleiding

Bestuursorganen moeten hun besluiten meestal binnen een bepaalde wettelijke termijn nemen. Doen ze dit niet, dan hebben burgers verschillende middelen om ervoor te zorgen dat ze alsnog een besluit krijgen. Eén van die middelen is de dwangsomregeling. Een dwangsom is een soort boete die het bestuursorgaan moet betalen voor het te laat beslissen. De dwangsomregeling staat in de Awb. De Awir geeft hier voor Toeslagen wel enkele aanvullende (deels beperkende) regels op. In dit hoofdstuk gaan we in op de dwangsomregeling zoals die geldt voor Toeslagen.

In dit hoofdstuk

We bespreken eerst waarom en wanneer de dwangsomregeling is ingevoerd (paragraaf 1.2). Daarna lichten we de dwangsomregeling op basis van de Awir toe en voor welke soorten beslissen deze geldt (paragraaf 1.3). Dan komt de hoogte van de dwangsom en de berekening ervan aan bod (paragraaf 1.4) en de situaties waarin geen dwangsom betaald wordt (paragraaf 1.5). Tot slot bespreken we de samenloop met het beroep tegen het niet tijdig beslissen (paragraaf 1.6).

Niet in dit hoofdstuk

In dit hoofdstuk bespreken we alleen kort de dwangsomregeling uit de Awb. We gaan in op de invoering ervan en bespreken specifiek hoe de regeling in relatie staat tot de afwijkende regels in de Awir. De Awb-dwangsomregeling komt wel uitgebreid aan bod in paragraaf 1.5.3.4.1 van het hoofdstuk ‘Awb’. In paragraaf 1.5.3.4.2 van dat hoofdstuk staat ook het voornaamste andere middel dat burgers hebben om ervoor te zorgen dat ze alsnog een besluit krijgen: het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

Afkortingen en begrippen

In het hoofdstuk ‘Afkortingen en begrippen’ staat een afkortingen- en begrippenlijst. Hierin staan alle in het Handboek gebruikte afkortingen. Ook worden veel begrippen toegelicht. Kijk daar dus als een afkorting of begrip onbekend of onduidelijk is.

1.2 Invoering van de dwangsomregeling

Voordat we de dwangsomregeling induiken, bespreken we de achtergrond ervan. Waarom en wanneer is de regeling ingevoerd?

1.2.1 Waarom?

De wetgever stelde in 2004 een dwangsomregeling in het bestuursrecht voor. Er bestond namelijk al lange tijd op grote schaal een probleem van niet tijdig beslissen. De wetgever vond dat “een burger die geconfronteerd wordt met een bestuur dat (te lang) stilzit” in de praktijk niet over een adequaat rechtsmiddel beschikte. “Weliswaar kan die burger bezwaar of beroep instellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit, maar dit beroep blijkt in de praktijk onvoldoende effectief.” De wetgever vond dit neerkomen op “een voortdurende uitholling van de rechtsbescherming van de burger”, terwijl “voor de burger wél zware sancties aan termijnoverschrijding verbonden zijn zoals de niet-ontvankelijkheid.” (Kamerstukken II, 2004-2005, 29 934, nr. 3, pagina 1).

Omdat de wettelijke beslistermijnen veelvuldig niet gehaald werden, vond de wetgever het noodzakelijk dat er “een sterke financiële prikkel wordt toegevoegd aan de wet, zodat de termijnen in het bestuursrecht beter worden nageleefd.” (Kamerstukken II, 2004-2005, 29 934, nr. 3, pagina 2). Toch was de verwachting dat de dwangsomregeling geen grote financiële gevolgen zou hebben voor bestuursorganen. De regeling was namelijk de eerste vijf jaren facultatief (bestuursorganen konden zelf beslissen of de regeling op ze van toepassing was). Pas daarna werd deze van toepassing op alle bestuursorganen. De wetgever noemde dit de valbijlconstructie. “Na de valbijl ondervinden uitsluitend de bestuursorganen die hun zaakjes dan nog niet op orde hebben, financiële gevolgen in de zin van het betalen van dwangsommen. Dit is te voorkomen of te beperken door in de aanloopfase waar nodig organisatorische maatregelen te treffen – die ook los van dit wetsvoorstel al nodig zouden zijn – of door waar nodig wettelijke termijnen aan te passen opdat die in alle gevallen haalbaar zijn.” (Kamerstukken II, 2004-2005, 29 934, nr. 3, pagina 2).

De dwangsomregeling werd dus ingevoerd als financiële prikkel voor bestuursorganen om binnen de beslistermijnen te besluiten. Maar het enkele feit dat niet binnen de termijn is beslist, is niet voldoende voor het krijgen van een dwangsom. Een aanvrager moet het bestuursorgaan eerst met een schriftelijke ingebrekestelling aansporen om alsnog binnen twee weken te beslissen. “De aanvrager moet de dwangsomregeling als het ware activeren.” De wetgever verwachtte dat “veel bestuursorganen binnen de ingebrekestellingstermijn van twee weken alsnog zullen beslissen” en dat daarmee “een aanzienlijk deel van de eventuele geschillen over het al of niet verlopen zijn van een beslistermijn worden ondervangen”. “Als echter na die twee weken het bestuursorgaan nog niet heeft beslist, gaat de dwangsom lopen”. (Kamerstukken II, 2004-2005, 29 934, nr. 3, pagina 3). Lees meer over het in gebreke stellen in paragraaf 1.4.1.

Met de termijn van twee weken bestaat het risico dat bestuursorganen na ontvangst van de ingebrekestelling “ter voorkoming van het moeten betalen van een dwangsom, snel en mogelijk niet goed onderbouwd een afwijzend besluit kunnen nemen. Hiermee wordt dan meteen de bezwaarfase gestart, waardoor het bestuursorgaan zichzelf als het ware meer tijd tot nadenken verschaft.” De wetgever schatte het risico van dit soort vertragend en calculerend gedrag niet hoog in. Naast de financiële prikkel, bestaat namelijk ook een politieke prikkel om tijdig én zorgvuldig te beslissen, want: “Het is niet aantrekkelijk om veel dwangsommen te moeten betalen of om bij te verstrekken overzichten te moeten melden dat veel slecht gemotiveerde besluiten blijken te zijn genomen.” (Kamerstukken II, 2004-2005, 29 934, nr. 3, pagina 3).

1.2.2 Wanneer?

De dwangsomregeling van paragraaf 4.1.3.2 van de Awb trad per 1 oktober 2009 voor alle bestuursorganen in werking. De regeling was vanaf toen niet meer facultatief. De regeling gold toen dus ook voor Toeslagen, maar eerst nog niet voor beslissingen op grond van de Awir en beslissingen op bezwaren daartegen. Dat is pas ingegaan per berekeningsjaar 2013.

Er was in eerste instantie namelijk bepaald dat de dwangsomregeling tot 1 januari 2011 niet gold voor beschikkingen op basis van de Awir en bezwaren tegen die beschikkingen (artikel XVI van de Overige Fiscale Maatregelen 2009 (oud, 2010)). Daarna is bepaald dat de regeling geldt voor Awir-beschikkingen, maar alleen voor die vanaf berekeningsjaar 2012 (artikel XVI van de Overige Fiscale Maatregelen 2009 (oud, 2011)). Vervolgens is dit opgeschoven naar berekeningsjaar 2013 (artikel XVI van de Overige Fiscale Maatregelen 2009 (vanaf 2012) en artikel III van de Wet toepassing dwangsomregeling toeslagen).

De dwangsomregeling geldt dus pas per berekeningsjaar 2013 ook voor Awir-beslissingen en de beslissingen op bezwaren daartegen (met de beperkingen van artikel 12, tweede lid, van de Awir). Tot dan gold deze al wel voor alle andere soorten beslissingen. Lees in de volgende paragraaf meer over de besluiten waarvoor de dwangsomregeling wel en niet geldt.

1.3 Beperking dwangsomregeling door Awir

In paragraaf 4.1.3.2 van de Awb staat de dwangsomregeling. De voorwaarden van deze dwangsomregeling bespreken we in paragraaf 1.5.3.4.1 van het hoofdstuk ‘Awb’. Deze dwangsomregeling uit de Awb geldt ook voor Toeslagen, maar wel met een beperking. Artikel 12, tweede lid, van de Awir bepaalt namelijk dat paragraaf 4.1.3.2 van de Awb niet van toepassing is op beschikkingen van Toeslagen met uitzondering van:

  • beschikkingen tot toekenning van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 14
  • beslissingen op bezwaarschriften tegen deze beschikkingen,
  • met dien verstande dat de berekening van de dwangsom dan afwijkt van de Awb. 

Dit betekent dat de dwangsomregeling alleen voor bepaalde beslissingen op basis van de Awir geldt. We zetten op een rijtje voor welke beslissingen de dwangsomregeling wel en niet geldt:

Dwangsomregeling geldtBeslissingen
wel voor:Definitieve toekenningDe dwangsom wordt op een afwijkende manier berekend (zie paragraaf 1.4.2)
Herziene definitieve toekenning
Beslissing op verzoek tot herziening van een definitieve toekenning
Beslissing op bezwaar tegen bovenstaande beslissingen
Beslissingen die niet op de Awir zijn gebaseerd (denk hierbij onder andere aan beslissingen op een schade-, AVG-, of WOO-verzoek* of een beslissing op een herzieningsverzoek op grond van de Awb**)
niet voor:Alle overige beslissingen op basis van de Awir (zoals een voorschotbeschikking of een beslissing over een betalingsregeling)

* Per 1 oktober 2016 geldt de dwangsomregeling niet meer voor beslissingen op WOO-verzoeken (zie Staatsblad 2016-301), die tot 1 april 2022 WOB-verzoeken heetten.

** Lees in paragraaf 1.3.3.6 van het hoofdstuk ‘Herziening’). wanneer een beslissing op een herzieningsverzoek op grond van de Awir of de Awb genomen wordt.

De Afdeling bevestigde dat de dwangsomregeling uit de Awb wel geldt voor beslissingen die niet op de Awir zijn gebaseerd. “De wetgever heeft […] slechts besluiten die zijn gebaseerd op de Awir en besluiten op bezwaar tegen zodanige besluiten […] buiten het toepassingsbereik […] gebracht.” De dwangsomregeling is daarom wel van toepassing “op niet expliciet door de wetgever uitgesloten gevallen” waaronder de beslissingen op schadeverzoeken, zoals in deze zaak speelden (ECLI:NL:RVS:2013:BZ1669, rechtsoverweging 11.2).

Overigens is de dwangsomregeling alleen van toepassing op de genoemde Awir-besluiten als ze gaan over berekeningsjaar 2013 of later. Lees in paragraaf 1.2.2 waarom dit zo is.

We lichten twee soorten besluiten verder toe:

  • herziene definitieve toekenning: paragraaf 1.3.1
  • beslissing op verzoek tot herziening van een definitieve toekenning en een beslissing op bezwaar hiertegen: paragraaf 1.3.2

1.3.1 Herziene definitieve toekenning

De herziening van een definitieve toekenning valt ook onder de dwangsomregeling (met de beperkingen van artikel 12, tweede lid, van de Awir). Dat besliste de Afdeling op 22 februari 2023. Eerder oordeelde de Afdeling dat de dwangsom alleen gold voor definitieve toekenningen (en bezwaren daartegen), niet voor de herzieningen daarvan (zie ECLI:NL:RVS:2020:78). Op 22 februari 2023 kwam de Afdeling dus tot een ander oordeel en gaf hiervoor de volgende uitleg:

“Het besluit waarbij de definitieve tegemoetkoming wordt toekend is een besluit op een aanvraag als bedoeld in artikel 14 van de Awir en daarmee ook een beschikking tot toekenning van een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de Awir. Het besluit tot herziening van deze definitieve tegemoetkoming vervangt dit besluit. Daarmee is het besluit tot herziening van een beschikking op aanvraag een nieuwe beslissing op die aanvraag, ook als het besluit tot herziening ambtshalve wordt genomen. Dit heeft tot gevolg dat een besluit tot herziening van de toekenning van een definitieve tegemoetkoming een besluit is als bedoeld in artikel 14 van de Awir.” (ECLI:NL:RVS:2023:724, rechtsoverweging 5.2).

1.3.2 Herzieningsverzoek

De beslissing op een verzoek tot herziening van een definitieve toekenning en een beslissing op een bezwaar hiertegen vallen ook onder de dwangsomregeling (met de beperkingen van artikel 12, tweede lid, van de Awir). Toeslagen gaat hierin verder dan de Afdeling. De Afdeling oordeelde namelijk dat deze beslissingen alleen onder de dwangsomregeling vallen als het herzieningsverzoek leidt tot een herziene definitieve toekenning. Wordt de toekenning niet herzien als gevolg van het herzieningsverzoek, dan is er volgens de Afdeling geen sprake van een besluit op een aanvraag als bedoeld in artikel 14 van de Awir, zoals genoemd in artikel 12, tweede lid, van de Awir. De dwangsomregeling geldt daarom volgens de Afdeling niet (ECLI:NL:RVS:2023:2950, rechtsoverweging 6.1). Toeslagen vindt echter wel dat beslissingen op (bezwaren tegen) een herzieningsverzoek over een definitieve toekenning onder de Awir-dwangsomregeling vallen. Vaktechniek heeft dit standpunt ingenomen.

Dat de dwangsomregeling van toepassing is, wil overigens nog niet zeggen dat er ook een dwangsom uitbetaald moet worden. De hoogte van de dwangsom is in bepaalde situaties namelijk € 0. Dit lichten we verder toe in paragraaf 1.4.2.

1.4 Beslissen over dwangsom

Artikel 12, tweede lid, van de Awir bepaalt niet alleen dat de dwangsomregeling van toepassing is op een beperkt aantal besluiten op basis van de Awir, maar ook dat de dwangsom dan anders wordt berekend. De dwangsom is daarmee lager dan bij een berekening op basis van de Awb. De Awb-berekening bespreken we in paragraaf ‘Hoogte dwangsom’ van het hoofdstuk ‘Awb’. Die berekening geldt voor alle besluiten die niet op de Awir gebaseerd zijn (zie paragraaf 1.3). Hieronder bespreken we de afwijkende berekening uit de Awir.

In artikel 12, tweede lid, onderdeel a, van de Awir staat dat een door Toeslagen “verbeurde dwangsom € 10 bedraagt voor elke week dat hij in gebreke is, doch ten hoogste € 100, tenzij de toekenning van de tegemoetkoming leidt tot een na te betalen of terug te vorderen bedrag kleiner dan € 100 in welk geval de verbeurde dwangsom ten hoogste € 30 bedraagt”. In onderdeel b staat vervolgens dat Toeslagen “geen dwangsom verbeurt indien de toekenning van de tegemoetkoming leidt tot een na te betalen of terug te vorderen bedrag kleiner dan € 30.”

We lichten hierna toe

1.4.1 In gebreke

Een belanghebbende kan de dwangsomregeling gebruiken wanneer een bestuursorgaan niet tijdig beslist. De belanghebbende moet het bestuursorgaan dan eerst wijzen op het feit dat er niet tijdig is beslist en vragen om alsnog een beslissing te nemen. Zo’n verzoek heet een ingebrekestelling. Om ervoor te zorgen dat de ingebrekestelling niet vrijblijvend is, moet het bestuursorgaan vanaf twee weken na de ingebrekestelling een bedrag (de dwangsom) betalen aan de belanghebbende als het dan nog niet beslist heeft. Pas dan is het bestuursorgaan in gebreke.

Wanneer Toeslagen een dwangsom op grond van artikel 12, tweede lid, van de Awir moet betalen, bedraagt deze € 10 voor elke week dat Toeslagen in gebreke is. Hiervan is sprake wanneer

  1. de beslistermijn is verstreken zonder dat Toeslagen een besluit heeft genomen;
  2. Toeslagen ná het verstrijken van de beslistermijn een schriftelijke ingebrekestelling van de belanghebbende heeft ontvangen én;
  3. Toeslagen binnen twee weken na de ingebrekestelling nog geen besluit heeft genomen. 

Allereerst moet dus de beslistermijn die geldt voor het desbetreffende besluit zijn verstreken. Lees over de beslistermijn voor

Na die termijn kan de belanghebbende Toeslagen in gebreke stellen als er dan nog geen besluit is. Na ontvangt van die ingebrekestelling heeft Toeslagen nog 14 dagen om alsnog de desbetreffende beslissing te nemen. Doet Toeslagen dit niet, dan gaat de dwangsomtermijn automatisch lopen.

Let op!  Let op

Een ingebrekestelling moet schriftelijk, maar heeft verder geen vormvereisten. De inhoud hoeft dus niet aan bepaalde eisen te voldoen. Zo kan een brief of klacht over niet tijdig beslissen ook voldoende zijn. Dit benoemde de wetgever ook bij de invoering van de dwangsomregeling (Kamerstukken II, 2004-2005, 29 934, nr. 3, pagina 7). Er hoeft ook niet expliciet om de dwangsom verzocht te worden. Met de ingebrekestelling wordt namelijk al een beroep op de dwangsomregeling gedaan.

Lees meer over de ingebrekestelling en de drie genoemde voorwaarden in de paragraaf ‘Ingebrekestelling’ van het hoofdstuk ‘Awb’.

1.4.2 Berekening dwangsom

De dwangsom op basis van artikel 12 van de Awir bedraagt € 10 voor elke week dat Toeslagen in gebreke is met een maximum van € 100, tenzij het bedrag van de nabetaling of terugvordering kleiner is dan € 100. Dan bedraagt de dwangsom maximaal € 30. En Toeslagen is geen dwangsom verschuldigd als het bedrag van de nabetaling kleiner is dan € 30. We zetten dit op een rijtje:

1.TermijnAantal weken tussen de dagtekening van de te late beslissing en de ontvangst van de ingebrekestelling, verminderd met twee. Aangebroken weken tellen mee als hele weken.
2.BedragAantal weken x € 10
3.MaximumHet maximumbedrag is afhankelijk van de hoogte van de nabetaling of terugvordering:
Lager dan € 30Geen dwangsom
€ 30 of hoger, maar lager dan € 100Dwangsom van maximaal € 30
€ 100 of meerDwangsom van maximaal € 100 

De hoogte van de dwangsom is dus mede afhankelijk van de hoogte van de nabetaling of terugvordering als gevolg van de te late beslissing. De nabetaling of terugvordering is het verschil tussen de definitieve toekenning en het laatste voorschot. Of tussen de herziene definitieve toekenning en de vorige definitieve toekenning. Dit geldt ook bij een beslissing op bezwaar en op een herzieningsverzoek, welke ook tot een nabetaling (of eventueel terugvordering) kunnen leiden.

We geven een voorbeeld van de berekening van de dwangsom:

Tip!  Voorbeeld

Toeslagen moest uiterlijk op 30 september een beslissing op bezwaar nemen. Het bezwaar is gericht tegen een definitieve toekenning waarbij € 80 wordt teruggevorderd. Toeslagen ontvangt op 12 oktober een ingebrekestelling. Toeslagen verstuurt uiteindelijk de beslissing op 30 november, met dagtekening 4 december.  

Termijn: De termijn van twee weken om alsnog te beslissen begon op 13 oktober te lopen en eindigde op 26 oktober. 27 oktober is dan de eerste dag dat de dwangsom is verschuldigd. De laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden is 4 december. De termijn is daarmee ongeveer 5,5 week, dit wordt afgerond naar 6.

Bedrag: 6 x € 10 = € 60.

Maximum: De terugvordering is lager dan € 100, daarom geldt een maximale dwangsom van € 30. 

Uitkomst: De dwangsom bedraagt € 30.

 De dwangsom op basis van de Awb kan oplopen tot maximaal € 1.442 (zie paragraaf ‘Hoogte dwangsom’ van het hoofdstuk ‘Awb’). De maximale bedragen van de Awir zijn dus veel lager. Dat komt omdat het proces van Toeslagen heel massaal is en diverse afzonderlijke toeslagbedragen relatief laag kunnen zijn.

De Awb bepaalt overigens dat een dwangsom over een termijn van maximaal 42 dagen (6 weken) betaald wordt (artikel 4:17, eerste lid, van de Awb). Voor een dwangsom op grond van de Awir geldt een maximumbedrag van € 100 en bedraagt de dwangsom € 10 per week. Hieruit volgt dat de Awir-dwangsom over een langere termijn dan 6 weken (namelijk maximaal 10 weken) kan worden toegekend. Dit wordt niet beperkt door de termijn van 6 weken van de Awb, aangezien het bedrag van € 100 dan nooit mogelijk zou zijn met € 10 per week. De maximale dwangsom zou anders € 60 zijn. De rechtbank Midden-Nederland oordeelde dit in een uitspraak van 22 juni 2016 (zaaknummer UTR 15/5943, niet gepubliceerd).

1.4.3 Beslistermijn dwangsom

Bestuursorganen moeten binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was, vaststellen of een dwangsom verschuldigd is en zo ja, hoe hoog die is (artikel 4:18 van de Awb).

Vaak kan dit al tegelijk met het nemen van de te late beslissing. De dag waarop die beslissing wordt genomen is tenslotte ook de laatste dag waarover de dwangsom is verschuldigd. Tenzij de maximale dwangsom al op een eerder moment is bereikt, dan moet binnen twee weken na dat moment over de dwangsom beslist worden (zie Kamerstukken II, 2004–2005, 29 934, nr. 3, pagina’s 9 en 10).

Tip!  Voorbeeld

Toeslagen ontvangt op 1 mei terecht een ingebrekestelling. Toeslagen beslist in de twee weken daarna nog niet, dus de termijn voor de dwangsom begint op 15 mei te lopen. Tien weken later, op 24 juli, heeft Toeslagen nog niet beslist. De maximale dwangsom van € 100 (10 x € 10) is op dat moment bereikt. Toeslagen moet binnen twee weken na 24 juli een beslissing over de dwangsom nemen.

Wordt het besluit over de dwangsom niet tijdig genomen, dan kan daar niet ook weer een dwangsom voor worden gekregen. De dwangsom is namelijk geen beschikking op aanvraag. Het recht op de dwangsom ontstaat van rechtswege (automatisch) wanneer niet binnen twee weken na de ingebrekestelling alsnog wordt beslist. De Afdeling bevestigde dit (ECLI:NL:RVS:2014:1290, rechtsoverweging 5.1).

1.4.4 Betaaltermijn

Binnen zes weken na de beslissing over de dwangsom moet de dwangsom uitbetaald worden (artikel 4:87, eerste lid, van de Awb).

Een bestuursorgaan moet rente vergoeden wanneer het niet binnen die termijn de dwangsom uitbetaalt (artikel 4:97 en 4:98, eerste lid, van de Awb). Tenzij het bedrag van de rente lager is dan € 10, dan is er geen rente verschuldigd (artikel 4:98, tweede lid, van de Awb).

Ter informatie!  Voorbeeld uit jurisprudentie

Toeslagen moest een dwangsom van € 120 betalen. De laatste dag waarover die dwangsom was verschuldigd was 11 september 2015 (op die dag was de te late beslissing op bezwaar genomen). Toeslagen moest daarom uiterlijk op 25 september 2015 de dwangsom vaststellen en die uiterlijk op 6 november 2015 uitbetalen. Toeslagen had op dat moment nog maar € 30 uitbetaald. De Afdeling oordeelde dat Toeslagen vanaf 7 november 2015 in verzuim is om het resterende bedrag van € 90 te betalen. Toeslagen moest daarom vanaf die dag tot de dag dat de hele dwangsom is betaald over het bedrag van € 90 rente vergoeden (ECLI:NL:RVS:2017:2264, rechtsoverweging 10.3 en 10.4).

Komt het bestuursorgaan er later achter dat het toch geen dwangsom verschuldigd was, dan kan het de uitbetaalde dwangsom nog binnen vijf jaren na de dwangsom-beslissing terugvorderen (artikel 4:20 van de Awb).

1.5 Geen dwangsom

In een aantal gevallen is geen dwangsom verschuldigd. Drie hiervan staan in de Awb en gelden daarom altijd wanneer de dwangsomregeling van toepassing is. Ook bij de aangepaste dwangsomregeling van de Awir. Twee andere uitzonderingen staan in de Awir. De eerste daarvan geldt alleen wanneer de Awir-dwangsomregeling van toepassing is (zie paragraaf 1.3 voor wanneer welke regeling geldt). De tweede kan voor alle soorten Awir-beslissingen gelden, dat is afhankelijk van wat de minister hierover beslist (we lichten dit toe in paragraaf 1.5.2).

We zetten de uitzonderingen op een rijtje en lichten ze toe in de volgende paragrafen:

UitzonderingWetArtikel Geldt voor beslissingenParagraaf
Onredelijk late ingebrekestellingAwb4:17, zesde lid, onderdeel aWaarop de Awb- of Awir-dwangsom van toepassing is1.5.1
Aanvrager is geen belanghebbende4:17, zesde lid, onderdeel b
Aanvraag is kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond4:17, zesde lid, onderdeel c
Nabetaling of terugvordering is kleiner dan € 30Awir12, tweede lid, onderdeel bWaarop de Awir-dwangsom van toepassing is1.5.2
Ernstige verstoring in het uitvoeringsproces12, derde lidAfhankelijk van ministeriële regeling

1.5.1 Uitzonderingen Awb

In artikel 4:17, zesde lid, van de Awb staat dat er “geen dwangsom is verschuldigd indien:

  • a. het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld,
  • b. de aanvrager geen belanghebbende is, of
  • c. de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.” 

Deze uitzonderingen zijn in de wet opgenomen om misbruik van de dwangsomregeling tegen te gaan. Dat gaf de wetgever ook aan bij de invoering van de dwangsomregeling (Kamerstukken II, 2004-2005, 29 934, nr. 3, pagina’s 4 en 8). De uitzonderingen zijn dus niet in de wet opgenomen om bestuursorganen de mogelijkheid te geven om een dwangsom te vermijden. Terughoudendheid in het gebruik van deze uitzonderingen is daarom wenselijk.

Tip!  Voorbeeld

Er is geen dwangsom verschuldigd wanneer een aanvraag kennelijk ongegrond is. Zo krijgt iemand die huurtoeslag aanvraagt terwijl hij in een koophuis woont “geen dwangsom als het bestuursorgaan daar te laat achter komt. Het is immers niet de bedoeling dat de dwangsomregeling tot gevolg heeft dat het lucratief wordt om maar zoveel mogelijk beschikkingen aan te vragen en bezwaren in te dienen in de hoop dat er zo hier en daar wel een – met dit soort aanvragen en bezwaren overladen – bestuursorgaan niet tijdig zal kunnen beslissen. Ook deze bepaling strekt er vooral toe misbruik te voorkomen.” (Kamerstukken II, 2004-2005, 29 934, nr. 3, pagina 8).

Lees meer over:

1.5.2 Uitzonderingen Awir

In artikel 12, tweede lid, onderdeel b, van de Awir staat dat Toeslagen geen dwangsom betaalt wanneer “de toekenning van de tegemoetkoming leidt tot een na te betalen of terug te vorderen bedrag kleiner dan € 30”. Lees hierover meer in paragraaf 1.4.2.

In artikel 12, derde lid, van de Awir staat dat paragraaf 4.1.3.2 van de Awb (dwangsomregeling) voor een bepaalde periode geheel of gedeeltelijk buiten toepassing verklaard kan worden wanneer sprake is van een ernstige verstoring in het uitvoeringsproces. Dit is tot op heden nog niet gebeurd.

Overigens kan Toeslagen niet zelf de dwangsomregeling buiten toepassing verklaren. Dit moet door de minister met een ministeriële regeling gedaan worden. De minister kan dit volgens artikel 12, derde lid, van de Awir doen wanneer het naar zijn oordeel aannemelijk is dat door belanghebbenden door de ernstige storing massaal een beroep op de dwangsomregeling wordt gedaan. In de ministeriële regeling staat dan voor welke periode de dwangsomregeling niet geldt en voor welke besluiten. De ministeriële regeling moet vervolgens binnen uiterlijk acht weken leiden tot een wetsvoorstel. Als dat wetsvoorstel wordt ingetrokken of niet wordt aangenomen, wordt de ministeriële regeling ook meteen ingetrokken.

1.6 Samenloop met beroep niet tijdig beslissen

De belanghebbende heeft naast de optie van de dwangsomregeling ook de mogelijkheid in beroep te gaan tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Hiermee richt hij zich niet tot het bestuursorgaan, zoals bij de dwangsomregeling, maar tot de rechtbank. Net als bij de dwangsomregeling, moet de belanghebbende dan wel eerst het bestuursorgaan in gebreke hebben gesteld. Beslist het bestuursorgaan binnen twee weken na die ingebrekestelling nog steeds niet, dan kan het beroep over het niet tijdig beslissen bij de rechtbank ingediend worden.

Deze mogelijkheid staat in artikel 6:12 van de Awb en afdeling 8.2.4a van de Awb. Dit artikel en deze afdeling zijn niet uitgezonderd in artikel 12 van de Awir. Dit betekent dat tegen iedere beslissing een beroep tegen het niet tijdig beslissen kan worden ingesteld. Ook iedere Awir-beslissing.

Deze regeling verschilt van de dwangsomregeling in die zin dat hierbij niet automatisch twee weken na de ingebrekestelling de dwangsom-termijn gaat lopen. De rechter moet eerst beslissen over de dwangsom. Als het beroep gegrond is, stelt de rechter desgevraagd een dwangsom vast (artikel 8:55c van de Awb). De rechter doet dan uitspraak waarin hij het beroep gegrond verklaard en geeft daarin het bestuursorgaan eerst nog weer twee weken om alsnog het besluit te nemen. In de uitspraak neemt de rechter ook op dat als er na twee weken nog geen besluit is, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor iedere dag dat het in gebreke blijft (artikel 8:55d van de Awb). De rechter is daarbij niet gebonden aan de maximale bedragen uit artikel 12, tweede lid, van de Awir en artikel 4:17 van de Awb. De rechter kan dus (veel) hogere bedragen opleggen. Uit beleid volgt dat de rechter een dwangsom van € 100 per dag oplegt met een maximum van € 15.000 (Beleid extra dwangsom).

Let op!  Let op

De dwangsom die de rechter kan opleggen op basis van afdeling 8.2.4a van de Awb komt niet in de plaats van de dwangsom van artikel 4:17 van de Awb. Het beroep tegen niet tijdig beslissen schort de dwangsom voor het bestuursorgaan dan ook niet op (artikel 4:17, vijfde lid, van de Awb).   Twee weken nadat het bestuursorgaan een ingebrekestelling heeft ontvangen, gaat de dwangsom lopen voor iedere dag dat de beslissing uitblijft (zie paragraaf 1.4.1). Na die twee weken kan de belanghebbende ook een beroep tegen niet tijdig beslissen indienen bij de rechtbank. Dat beroep schort de dwangsom voor het bestuursorgaan dan niet op. Dit betekent dat beide processen naast elkaar blijven lopen: het bestuursorgaan moet zelf beslissen of het een dwangsom is verschuldigd (en zo ja, deze uitkeren) én de rechter legt het bestuursorgaan mogelijk een dwangsom op naar aanleiding van het beroep. En als de ingebrekestelling (en het beroep) terecht is ingesteld, moet ook de desbetreffende te late beslissing genomen worden.

Lees meer over het beroep niet tijdig beslissen in paragraaf 1.5.3.4.2 van het hoofdstuk ‘Awb’ en in paragraaf 1.3.1 van het hoofdstuk ‘Beroep’.