16 Definitieve toekenning
1.1 Inleiding
De Awir spreekt over het toekennen van een tegemoetkoming. Om een duidelijk onderscheid met het voorschot te maken, noemen we dit in de praktijk bij Toeslagen ook wel de definitieve toekenning (DT) of definitieve berekening. Met die definitieve berekening stelt Toeslagen vast op welk toeslagbedrag de aanvrager recht heeft over een berekeningsjaar (het jaar waar de toeslag betrekking op heeft).
In dit hoofdstuk
We bespreken eerst het vaststellen van de tegemoetkoming, waarbij het inkomen een belangrijke rol speelt (paragraaf 1.2). Daarna komt de termijn aan bod waarbinnen Toeslagen de tegemoetkoming moet vaststellen (paragraaf 1.3). Tot slot gaan we in op de uitbetaling van de tegemoetkoming (paragraaf 1.4).
Afkortingen en begrippen
In het hoofdstuk ‘Afkortingen en begrippen’ staat een afkortingen- en begrippenlijst. Hierin staan alle in het Handboek gebruikte afkortingen. Ook worden veel begrippen toegelicht. Kijk daar dus als een afkorting of begrip onbekend of onduidelijk is.
1.2 Tegemoetkoming vaststellen
Aanvragers vragen een tegemoetkoming aan (artikel 14, eerste lid, van de Awir, zie ook p aragraaf 1.2 van het hoofdstuk ‘Aanvraag’). Die tegemoetkoming (of definitieve toekenning) kan Toeslagen pas na afloop van het jaar berekenen. Dan zijn namelijk pas alle benodigde gegevens bekend (zoals het jaarinkomen). Aanvragers maken echter wel tijdens het jaar al de kosten (zoals huur, zorgverzekering en kinderopvang). Toeslagen verleent daarom eerst gedurende het jaar een voorschot op de tegemoetkoming. Lees daarover in het hoofdstuk ‘Voorschotverlening’.
Na afloop van het jaar stelt Toeslagen dus pas echt de toeslag vast, zowel het recht erop als de hoogte ervan. Hiervoor heeft Toeslagen vooral het jaarinkomen nodig dat achteraf wordt vastgesteld door de inspecteur. We bespreken:
- de gegevens die nodig zijn voor de vaststelling van de tegemoetkoming: paragraaf 1.2.1
- dat het bedrag van de tegemoetkoming afgerond wordt: paragraaf 1.2.2
- de doelmatigheidsgrens: paragraaf 1.2.3
1.2.1 Benodigde gegevens
Voor het vaststellen van de tegemoetkoming heeft Toeslagen vooral het inkomen nodig (paragraaf 1.2.1.1) en afhankelijk van de toeslag en omstandigheden ook enkele andere gegevens (paragraaf 1.2.1.2).
1.2.1.1 Inkomen
Om de tegemoetkoming te kunnen berekenen heeft Toeslagen het jaarinkomen nodig van iedereen die bij de toeslag betrokken is: de aanvrager, partner en (voor de huurtoeslag) medebewoners. Toeslagen worden berekend op basis van het toetsingsinkomen. Dit is “het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven” plus het “niet in Nederland belastbaar inkomen” (artikel 8, eerste en tweede lid, van de Awir).
Toetsingsinkomen = inkomensgegeven + NINBI |
Het inkomensgegeven staat in de Basisregistratie Inkomen (BRI) en is het (artikel 21, onderdeel e, van de AWR):
- verzamelinkomen als er een (navorderings)aanslag IB is vastgesteld
- belastbare loon als er geen (navorderings)aanslag IB is vastgesteld
De inspecteur zorgt ervoor dat de inkomensgegevens in de BRI juist, volledig en actueel zijn (artikel 21b, derde lid, van de AWR). Belanghebbenden kunnen zelf niet in de BRI kijken. Zij kunnen wel op Mijn Belastingdienst en MijnOverheid bekijken wat hun geregistreerde inkomen is en waar dat inkomen op gebaseerd is.
Heeft de aanvrager, partner of medebewoner een NINBI, dan moet hij aan de inspecteur een opgaaf van dat inkomen verstrekken (artikel 15, negende en tiende lid, van de Awir). De inspecteur stelt vervolgens het NINBI met een beschikking vast (artikel 8, tweede lid en artikel 8a, eerste lid, van de Awir).
Lees in het hoofdstuk ‘Inkomen’ meer over:
- de BRI: paragraaf 1.3
- het inkomensgegeven: paragraaf 1.2.1
- het verzamelinkomen: paragraaf 1.2.1.1
- het belastbare loon: paragraaf 1.2.1.2
- het NINBI: paragraaf 1.2.2
1.2.1.1.1 Geen inkomen bekend
Als van de aanvrager, partner of medebewoner geen inkomen bekend is, dan rekent Toeslagen voor die persoon met een inkomen van € 0. De tegemoetkoming wordt dan namelijk toegekend “als ware het toetsingsinkomen van die persoon nihil” (artikel 14, derde lid, van de Awir). Er is volgens dit wetsartikel geen inkomen bekend wanneer op het moment van de definitieve toekenning voor die persoon:
- geen inkomensgegeven in de BRI staat,
- die persoon niet is uitgenodigd tot het doen van aangifte IB
- en van die persoon ook geen beschikking van NINBI is of wordt vastgesteld.
De inspecteur stelt bij beschikking vast als er van deze situatie sprake is (zie de tweede zin van artikel 14, derde lid, van de Awir).
1.2.1.1.2 Oneens met inkomen in toekenning
Wat als de belanghebbende het niet eens is met het door Toeslagen gebruikte inkomen in de definitieve toekenning? Dan kan hij hiertegen bezwaar maken bij de inspecteur of bij Toeslagen. Wordt het bezwaar gericht aan Toeslagen, dan moet Toeslagen het bezwaar (voor het deel over het inkomen) doorsturen naar de inspecteur. De inspecteur is namelijk degene die het inkomen heeft vastgesteld. Mocht met de definitieve toekenning een terugvordering zijn ontstaan, dan kan Toeslagen hiervoor uitstel van betaling geven zolang de procedure bij de inspecteur duurt (artikel 8, tweede lid, van de UR Awir). Lees meer over de doorzendplicht van het bezwaar in paragraaf 1.3.2 van het hoofdstuk ‘Bezwaar’ en over het uitstel van betaling in paragraaf 1.3.3 van dat hoofdstuk.
Let op
Gedurende de periode van uitstel van betaling loopt de termijn waarover invorderingsrente (artikel 29 van de Awir) wordt berekend wél door. Dit betekent dat deze rente hoger blijft worden zolang het uitstel van betaling geldt wanneer daarna nog sprake is van een terugvordering. Lees meer over invorderingsrente in paragraaf 1.4 van hoofdstuk ‘Invordering’.
De inspecteur kan alleen beslissen over het inkomen. Als de belanghebbende ook bezwaar heeft tegen andere gegevens in de definitieve berekening, dan moet Toeslagen daarop beslissen. Als de inspecteur zo’n bezwaar heeft ontvangen dat niet alleen over het inkomen gaat, dan stuurt hij dit door naar Toeslagen om over dat deel ervan te beslissen.
Wanneer met een fictief inkomen van € 0 is gerekend en de belanghebbende het daar niet mee eens is, moet hij zijn bezwaar richten aan Toeslagen tegen de definitieve toekenning. De inspecteur heeft in deze situatie met een beschikking vastgesteld dat er geen inkomensgegeven in de BRI stond, men niet is uitgenodigd tot het doen van aangifte IB en geen beschikking van NINBI is vastgesteld (zie vorige paragraaf). En deze beschikking “wordt aangemerkt als een voor bezwaar vatbare beschikking […] en vervat in hetzelfde geschrift als de toekenning van de tegemoetkoming” (artikel 14, derde lid, van de Awir). Oftewel, de definitieve toekenning is tegelijkertijd ook de beschikking waarmee is bepaald dat een inkomen van € 0 wordt gebruikt. Daarom moet er tegen die definitieve toekenning bezwaar gemaakt worden wanneer men het niet eens is met het inkomen van € 0.
1.2.1.1.3 Inkomen wijzigt na toekenning
Wat als het vastgestelde inkomen nog wijzigt nadat Toeslagen de tegemoetkoming heeft vastgesteld? Dan moet Toeslagen de tegemoetkoming herzien. Lees hierover in paragraaf 1.3.1 van het hoofdstuk ‘Herziening’.
1.2.1.2 Overige gegevens
Naast het inkomen heeft Toeslagen meestal ook andere gegevens nodig om de tegemoetkoming te berekenen. Bijvoorbeeld de huurprijs bij huurtoeslag en het aantal opvanguren bij kinderopvangtoeslag. Deze gegevens zullen vaak al bekend zijn, omdat de aanvrager deze heeft doorgegeven in zijn aanvraag en in eventuele wijzigingen tijdens het berekeningsjaar. Toeslagen heeft daarom een keuze bij de berekening van de tegemoetkoming: de opgegeven gegevens gebruiken of onderzoek doen naar (een deel van) de gegevens. Voor dat onderzoek kan Toeslagen vaak gebruikmaken van informatie die het ontvangt van derden, zoals verhuurders en kinderopvangorganisaties. Toeslagen kan ook informatie en eventuele bewijsstukken opvragen bij de aanvrager. Lees meer over het opvragen van informatie bij belanghebbenden en derden in paragrafen 1.3.1 en 1.3.2 van het hoofdstuk ‘Awir’.
Kan Toeslagen door het uitvragen van benodigde gegevens de tegemoetkoming niet op tijd vaststellen, dan wordt de termijn verlengd. Lees hierover in paragraaf 1.3.2.
Blijkt na de definitieve toekenning dat de gebruikte gegevens toch niet kloppen, dan kan Toeslagen onder bepaalde voorwaarden de toekenning herzien. Lees over het herzien van definitieve toekenningen in paragraaf 1.3 van het hoofdstuk ‘Herziening’.
1.2.2 Bedrag afronden
“Het bedrag van de tegemoetkoming wordt rekenkundig afgerond op hele euro’s” (artikel 14, vierde lid, van de Awir). Rekenkundig afronden betekent afronden naar het dichtstbijzijnde hele getal. Soms moet er dus omlaag afgerond worden en soms omhoog.
Rekenkundig afronden op hele euro’s |
---|
Eindigt het bedrag op ,49 of lager: omlaag afronden |
Eindigt het bedrag op ,50 of hoger: omhoog afronden |
1.2.3 Doelmatigheidsgrens
De Awir kent voor tegemoetkomingen een doelmatigheidsgrens: “Een tegemoetkoming wordt niet toegekend indien deze minder dan € 24 zou bedragen” (artikel 14, vijfde lid, van de Awir). Dit bedrag wijzigt niet jaarlijks (in tegenstelling tot de doelmatigheidsgrens bij terugvorderingen, zie paragraaf 1.4.3 van het hoofdstuk ‘Terugvordering’).
1.3 Beslistermijn
Artikel 19 van de Awir gaat over de beslistermijn van de toekenning van de tegemoetkoming. Die beslistermijn is afhankelijk van wanneer de inkomensgegevens bekend zijn van iedereen die meetelt in de toeslag, ook wel de toeslagbetrokkenen genoemd: de aanvrager, de partner en bij huurtoeslag ook de eventuele medebewoner(s). Toeslagen heeft die inkomensgegevens namelijk nodig om de tegemoetkoming te kunnen berekenen (zie ook paragraaf 1.2.1.1).
We bespreken:
- de verschillende beslistermijnen afhankelijk van het beschikbaar worden van het inkomensgegeven: paragraaf 1.3.1
- de verlenging van de beslistermijn wanneer Toeslagen om gegevens vraagt: paragraaf 1.3.2
- wat Toeslagen moet doen wanneer de tegemoetkoming niet binnen de beslistermijn kan worden toegekend: paragraaf 1.3.3
- dat de tegemoetkoming in ieder geval binnen vijf jaren moet worden vastgesteld en daarna niet meer lager mag worden vastgesteld dan het voorschot: paragraaf 1.3.4
- de rente die berekend wordt bij een tegemoetkoming na 1 juli van jaar T+1: paragraaf 1.3.5
1.3.1 Verschillende beslistermijnen
We lichten de verschillende situaties en daarmee samenhangende beslistermijnen toe:
Situatie | Beslistermijn | Paragraaf |
---|---|---|
Eén of meer van de toeslagbetrokkenen is aangifteplichtig of doet uit zichzelf aangifte | Zes maanden na de laatst opgelegde aanslag IB | 1.3.1.1 |
Eén of meer van de toeslagbetrokkenen heeft NINBI | Acht weken na de laatste NINBI-beschikking | 1.3.1.2 |
Geen van de toeslagbetrokkenen is aangifteplichtig of heeft NINBI | Vóór 31 december van jaar T+1 | 1.3.1.3 |
Verschillende situaties zijn van toepassing op de toeslagbetrokkenen | De termijn die het laatst verstrijkt | 1.3.1.4 |
1.3.1.1 Zes maanden na aanslag IB
Als van de aanvrager, zijn partner of een medebewoner over het berekeningsjaar een aanslag IB wordt vastgesteld, moet Toeslagen de tegemoetkoming over dat jaar vaststellen binnen zes maanden na de vaststelling van de laatste van belang zijnde aanslag IB (artikel 19, eerste lid, van de Awir). Als er dus meerdere toeslagbetrokkenen zijn waarvoor een aanslag IB wordt opgelegd, dan is de laatst opgelegde aanslag bepalend en moet binnen zes maanden daarna de definitieve toekenning vastgesteld worden.
De termijn van zes maanden geldt na oplegging van de definitieve aanslag IB. Het betreft een uiterste termijn. Toeslagen mag een definitieve toekenning eerder vaststellen en daarbij kan worden uitgegaan van een voorlopige aanslag IB (artikel 21, onderdeel e, onder 1°, AWR).
Iemand moet aangifte IB doen wanneer hij/zij hiervoor wordt uitgenodigd. Dan volgt er een aanslag IB. Er volgt ook een aanslag IB als iemand die een uitnodiging heeft gekregen geen aangifte doet. Dan legt de inspecteur een ambtshalve aanslag op. Iemand is ook aangifteplichtig als hij niet door de inspecteur wordt uitgenodigd, maar wel denkt dat hij belasting moet betalen. Hij is dan verplicht om zelf te vragen om een uitnodiging (artikel 6, derde lid, van de AWR en artikel 2 van de UR AWR). Hiernaast kan iemand die niet aangifteplichtig is ook uit zichzelf aangifte IB doen. Die persoon krijgt dan ook een aanslag IB.
1.3.1.2 Acht weken na NINBI
Als voor de aanvrager, zijn partner of een medebewoner over het berekeningsjaar een NINBI-beschikking wordt vastgesteld, moet Toeslagen de tegemoetkoming over dat jaar vaststellen binnen acht weken na de vaststelling van de laatste van belang zijnde NINBI-beschikking (artikel 19, eerste lid, van de Awir). Als er dus meerdere toeslagbetrokkenen zijn waarvoor een NINBI-beschikking is vastgesteld, dan is de laatste vastgestelde beschikking bepalend en moet binnen acht weken daarna de definitieve toekenning vastgesteld worden.
Wanneer de aanvrager, partner of medebewoner NINBI geniet, dan moet hij dit opgeven bij de inspecteur. De inspecteur stelt het NINBI vervolgens bij beschikking vast (zie ook paragraaf 1.2.1.1).
Op de termijn van acht weken geldt een uitzondering: als die termijn eerder verstrijkt dan de termijn van zes maanden na de aanslag IB, dan geldt die laatste termijn (zie de laatste zin van artikel 19, eerste lid, van de Awir). Iemand kan namelijk tegelijkertijd NINBI hebben én inkomen in Nederland waarover hij aangifte doet. In dat geval geldt dus de termijn die als laatst verloopt.
1.3.1.3 Geen aanslag IB of NINBI
Wanneer over het berekeningsjaar voor geen van de toeslagbetrokkenen een aanslag IB of NINBI-beschikking wordt vastgesteld, moet Toeslagen de tegemoetkoming van dat berekeningsjaar uiterlijk 31 december van het jaar volgend op het berekeningsjaar toekennen (artikel 19, tweede lid, van de Awir). Hiervan is sprake wanneer niemand in het huishouden aangifteplichtig is of uit zichzelf aangifte IB doet. En ook niemand inkomen uit het buitenland geniet (of daar in ieder geval geen opgaaf van doet).
1.3.1.4 Verschillende situaties in één huishouden
Wanneer meerdere personen bij de toeslag betrokken zijn, kunnen zich verschillende situaties binnen het huishouden voordoen. Zo kan het zijn dat slechts één van hen aangifteplichtig is (of uit zichzelf aangifte doet) en een aanslag IB ontvangt. Of dat voor één van hen een NINBI-beschikking wordt vastgesteld en voor de ander een aanslag IB. De beslistermijn is dan de termijn die als laatst verloopt.
We zetten de verschillende combinaties op een rijtje:
Combinaties in het huishouden | Beslistermijn | ||
---|---|---|---|
Aanslag IB | Geen aanslag IB en geen NINBI-beschikking | 6 maanden na aanslag IB | |
NINBI-beschikking | Geen aanslag IB en geen NINBI-beschikking | 8 weken na NINBI-beschikking | |
Aanslag IB | NINBI-beschikking | Geen aanslag IB en geen NINBI-beschikking | 6 maanden na aanslag IB. Of 8 weken na NINBI-beschikking, als die termijn later verloopt |
1.3.2 Verlenging bij verzoek om informatie
Wanneer Toeslagen om gegevens en inlichtingen heeft gevraagd die van belang zijn voor de beoordeling van het recht op de tegemoetkoming of de hoogte daarvan, dan wordt de beslistermijn verlengd met de tijd die daarvoor nodig is (artikel 19, derde lid, van de Awir). Het gaat hierbij om “gegevens en inlichtingen, bedoeld in artikelen 18 en 38”. Artikel 18 van de Awir gaat over verzoeken van Toeslagen aan de aanvrager, partner en medebewoner tot informatieverstrekking. En artikel 38 van de Awir gaat over informatieverstrekking aan Toeslagen door andere partijen zoals gemeenten, verhuurders en kinderopvangorganisaties. Meer over informatieverstrekking door belanghebbenden en andere partijen in paragrafen 1.3.1 en 1.3.2 van het hoofdstuk ‘Awir’.
1.3.3 Toekenning kan niet binnen termijn
Wanneer de tegemoetkoming niet binnen de beslistermijn kan worden toegekend, moet Toeslagen de aanvrager hiervan schriftelijk op de hoogte stellen en daarbij een redelijke termijn noemen waarbinnen de toekenning alsnog zal plaatsvinden (artikel 19, vierde lid, van de Awir). Wat een redelijke termijn is moet per situatie beoordeeld worden.
1.3.4 Vaststelling binnen 5 jaren
Wanneer het Toeslagen niet is gelukt om de tegemoetkoming vast te stellen binnen de beslistermijn, mag Toeslagen dat daarna alsnog doen. Als uiterlijke termijn geldt dan vijf jaren na de laatste dag van het berekeningsjaar. Daarna mag de tegemoetkoming nog wel vastgesteld worden, maar dan mag deze niet meer lager zijn dan het voorschot (waarover meer in de volgende paragraaf).
De Afdeling bepaalde de termijn van vijf jaren. De Afdeling oordeelde dat de bevoegdheid om de tegemoetkoming vast te stellen niet vervalt na de beslistermijn, maar dat deze bevoegdheid niet onbeperkt is en vervalt vijf jaren na de laatste dag van het berekeningsjaar (ECLI:NL:RVS:2016:1484, rechtsoverweging 37). Dat de bevoegdheid nog niet vervalt na de beslistermijn, is omdat de beslistermijnen van artikel 19 van de Awir er volgens de Afdeling alleen toe strekken om Toeslagen “met voortvarendheid te laten beslissen en duidelijk te maken aan de aanvrager binnen welke termijn een definitieve vaststelling van de toeslag kan worden verwacht.” Dat Toeslagen onvoldoende voortvarend en pas na de beslistermijn een toeslag definitief vaststelt, betekent niet dat Toeslagen op dat moment niet meer bevoegd is om dat te doen (rechtsoverweging 32). Die bevoegdheid vervalt volgens de Afdeling dus wel na vijf jaren.
1.3.4.1 Vaststelling na 5 jaren: niet lager dan voorschot
Stelt Toeslagen de tegemoetkoming toch pas na vijf jaren na de laatste dag van het berekeningsjaar vast, dan moet het bedrag van de tegemoetkoming ten minste het bedrag van het verleende voorschot zijn (artikel 14, zevende lid, van de Awir). Dit is per 1 januari 2017 in de wet vastgelegd nadat de Afdeling in 2016 oordeelde dat Toeslagen na die termijn “niet langer bevoegd om de toeslag definitief op een lager bedrag vast te stellen dan het bedrag van het laatste aan de aanvrager toegekende voorschot” (ECLI:NL:RVS:2016:1484, rechtsoverweging 37). Overigens mag Toeslagen na deze termijn ook het voorschot niet meer herzien naar een lager voorschot (artikel 16, vijfde lid, van de Awir, zie paragraaf 1.2.2.1 van het hoofdstuk ‘Herziening’).
1.3.5 Vaststelling na 1 juli T+1: heffingsrente
Bij definitieve toekenningen na 1 juli van het volgende jaar (jaar T+1) wordt rente berekend. Deze rente wordt heffingsrente genoemd. Moet Toeslagen nog een bedrag aan de aanvrager uitbetalen, dan ontvangt de aanvrager heffingsrente van Toeslagen. Moet de aanvrager juist een bedrag terugbetalen, dan moet hij daarover aanvullend rente betalen aan Toeslagen. Want “over uit te betalen bedragen wordt rente vergoed en over terug te vorderen bedragen wordt rente in rekening gebracht” (artikel 27, eerste lid, van de Awir).De rente “wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op 1 juli van het jaar volgend op het berekeningsjaar en eindigt op de dag van de dagtekening van de beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming, tot herziening van de tegemoetkoming of tot herziening van de terugvordering” (tweede lid). Het rentepercentage is een “bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen percentage” en kan verschillend zijn voor de in rekening te brengen rente en de te vergoeden rente (derde lid). Deze maatregel is het Besluit belasting- en invorderingsrente. In artikel 3 staat dat de in rekening te brengen rente en te vergoeden rente 4% is.
Tot 1 juli 2023 stond in de Awir overigens dat het rentepercentage gelijk is aan het percentage dat voor de IB staat in artikel 30hb van de AWR (artikel 27, derde lid, van de Awir (wettekst 2023). Per 1 juli 2023 is dit losgekoppeld en kan het percentage voor Toeslagen en voor de IB anders zijn. Voor de IB werd het toen hoger.
Het percentage is altijd 4% geweest, ook toen het nog aan de IB was gekoppeld. Wel is de in rekening te brengen rente in de periode van 1 juni 2020 tot 1 oktober 2020 tijdelijk verlaagd naar 0,01% vanwege COVID. De te vergoeden rente bleef in die periode wel 4%.
We lichten met een voorbeeld toe hoe het rentebedrag precies wordt berekend:
Voorbeeld
A ontvangt over 2022 een voorschot huurtoeslag van € 600. Toeslagen berekent op 1 oktober 2023 de definitieve toekenning op € 1000. Toeslagen moet dan nog € 400 uitbetalen. Omdat de definitieve toekenning is vastgesteld na 1 juli 2023, moet Toeslagen ook rente uitbetalen. Die rente moet dan worden berekend over de periode van 1 juli 2023 tot 1 oktober 2023. Dit zijn 3 maanden. Dat is 0,25 jaar. De rente is dan 1% (0,25 x 4). Het rentebedrag dat Toeslagen moet betalen is daarmee 1% van het uit te betalen bedrag van € 400, dus: € 4.
1.4 Uitbetaling van tegemoetkoming
In de Awir staan verschillende regels over het uitbetalen van de tegemoetkoming. We bespreken:
- het moment van uitbetaling: paragraaf 1.4.1
- de betaling van rente bij te late uitbetaling: paragraaf 1.4.2
- de verrekening als voorschotten zijn verleend: paragraaf 1.4.3
- het afzien van uitbetaling: paragraaf 1.4.4
- de opschorting van een nabetaling van het voorschot wanneer hoger beroep wordt ingesteld: paragraaf 1.4.5
- de situatie waarin door verrekening geen uitbetaling plaatsvindt: paragraaf 1.4.6
- de wijze van uitbetaling (op één bankrekening op naam van de aanvrager): paragraaf 1.4.7
1.4.1 Moment van uitbetaling
De tegemoetkoming moet worden uitbetaald binnen vier weken na de datum (dagtekening) op de definitieve beschikking (artikel 24, eerste lid, van de Awir).
1.4.2 Rente bij te late uitbetaling
Toeslagen moet rente betalen wanneer de tegemoetkoming niet tijdig binnen de termijn van artikel 24, eerste lid, van de Awir wordt uitbetaald. Dit is dus pas het geval wanneer Toeslagen een definitieve toekenning heeft afgegeven, maar het bedrag vervolgens niet tijdig binnen vier weken uitbetaald. Dat Toeslagen dan rente moet betalen volgt uit artikel 4:97 van de Awb en artikel 4:98, eerste lid, van de Awb. Lees meer over deze rente in paragraaf 1.4.2 van het hoofdstuk ‘Voorschotverlening’.
1.4.3 Verrekening met voorschotten
“Indien voorschotten zijn verleend, worden deze verrekend met de tegemoetkoming” (artikel 24, tweede lid, van de Awir). Dit kan leiden tot slechts een gedeeltelijke uitbetaling van de tegemoetkoming. De verrekening kan echter ook leiden tot een terugvordering (derde lid). We geven van beide situaties een voorbeeld:
Voorbeelden
- Toeslagen heeft een voorschot verleend van € 1.200 (gedurende het berekeningsjaar uitbetaald in maandelijkse termijnen van € 100). Toeslagen stelt na afloop van het berekeningsjaar de tegemoetkoming vast op € 1.400. De aanvrager ontvangt van die tegemoetkoming alleen nog (€ 1.400 - € 1.200 =) € 200.
- Toeslagen heeft een voorschot verleend van € 2.400 (gedurende het berekeningsjaar uitbetaald in maandelijkse termijnen van € 200). Toeslagen stelt na afloop van het berekeningsjaar de tegemoetkoming vast op € 1.000. De aanvrager ontvangt die tegemoetkoming dan niet, maar moet € 1.400 terugbetalen.
Er wordt niet altijd eerst een voorschot verleend. Lees over die situaties in paragraaf 1.3 van het hoofdstuk ‘Voorschotverlening’. In dat geval vindt er dus geen verrekening plaats en wordt de tegemoetkoming in zijn geheel in één keer uitbetaald.
Wanneer door de verrekening een terugvordering ontstaat, wordt er overigens niet altijd daadwerkelijk teruggevorderd. Hierbij geldt namelijk een doelmatigheidsgrens: als “een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming leidt tot een terug te vorderen bedrag, wordt dit bedrag niet teruggevorderd indien dat niet meer bedraagt dan € [bedrag]” (artikel 26a, eerste lid, van de Awir). De doelmatigheidsgrens bestaat sinds 2021 en het bedrag wijzigt jaarlijks. Lees hierover meer in paragraaf 1.4.3 van het hoofdstuk ‘Terugvordering’.
1.4.4 Afzien van uitbetaling
Toeslagen kan afzien van het uitbetalen van een tegemoetkoming als (artikel 24a van de Awir):
- er gerede twijfel bestaat over de juistheid van het adresgegeven van de aanvrager of als dit gegeven ontbreekt: paragraaf 1.4.4.1
- als de aanvrager als uitreiziger is aangemerkt: paragraaf 1.4.4.2
Het gaat hier om een bevoegdheid, geen verplichting. Toeslagen mag in deze situaties dus wel een tegemoetkoming uitbetalen, maar mag er ook voor kiezen om het niet te doen.
1.4.4.1 Twijfelachtig of ontbrekend adres
Bij twijfel over, of ontbreken van, het adres van de aanvrager mag Toeslagen afzien van het uitbetalen van de tegemoetkoming (artikel 24a, onderdeel a en b, van de Awir). Het moet hierbij gaan om het adres van de aanvrager, niet een (mogelijke) medebewoner of partner. Afzien van uitbetalen mag zolang de twijfel bestaat of het adres blijft ontbreken. Is de twijfel eenmaal weggenomen of inmiddels een adres bekend, dan moet Toeslagen de tegemoetkoming alsnog uitbetalen. Tenzij er op dat moment vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, dan mag Toeslagen blijven afzien van de uitbetaling (onderdeel b).
Voor Toeslagen is het adres in de BRP in beginsel leidend. Toeslagen kan echter wel twijfel hebben aan het BRP-adres en mag dan op grond van dit artikel afzien van uitbetaling van de tegemoetkoming. Toeslagen heeft bij twijfel aan een BRP-adres ook een terugmeldplicht, lees hierover in paragraaf 1.2.5 van het hoofdstuk ‘BRP’. En als er geen adres in de BRP staat, dan mag Toeslagen dus ook afzien van uitbetaling. Misschien is Toeslagen echter zelf wel bekend met een adres voor de aanvrager. Dan kan Toeslagen dat adres gebruiken en geldt de terugmeldplicht ook, zodat het adres (na onderzoek door de gemeente) in de BRP opgenomen kan worden.
Met deze optie om van uitbetaling af te zien wordt enerzijds voorkomen dat geld ten onrechte wordt uitbetaald en niet meer teruggehaald kan worden. Anderzijds moet het stimuleren dat burgers zich goed inschrijven. Lees hierover meer in paragrafen 1.3.2.1 en 1.4.4.2 van het hoofdstuk ‘Voorschotverlening’.
1.4.4.2 Aanvrager is uitreiziger
Wanneer de aanvrager is aangemerkt als uitreiziger mag Toeslagen afzien van het uitbetalen van de tegemoetkoming (artikel 24a, onderdeel c, van de Awir). Lees over het begrip ‘uitreiziger’ in het hoofdstuk ‘Uitreiziger’. Het moet hierbij gaan om de aanvrager, niet de partner of een medebewoner.
1.4.5 Opschorting nabetaling bij hoger beroep
Wanneer een rechtbank beslist dat een aanvrager recht heeft op een (hogere) tegemoetkoming, dan hoeft Toeslagen dit nog niet direct uit te betalen (artikel 37a van de Awir). Lees hierover in paragraaf 1.4.5 van het hoofdstuk ‘Voorschotverlening’.
1.4.6 Geen uitbetaling door verrekening
Bij verrekening kan het voorkomen dat er geen uitbetaling plaatsvindt terwijl wel een tegemoetkoming is toegekend. De tegemoetkoming wordt dan verrekend met een openstaande terugvordering. Hoewel de aanvrager de tegemoetkoming dan niet letterlijk ontvangt op zijn rekening, krijgt hij het in zekere zin wel, aangezien hij zijn terugvordering niet meer (geheel) hoeft terug te betalen.
Toeslagen is op grond van artikel 30, eerste lid, van de Awir bevoegd om een openstaande terugvordering te verrekenen met een uit te betalen tegemoetkoming. De terugvordering en de tegemoetkoming hoeven daarbij niet voor dezelfde toeslag of hetzelfde berekeningsjaar te zijn. Er mag wel pas verrekend worden na zes weken na de dagtekening van de terugvorderingsbeschikking (artikel 30, derde lid en artikel 28, eerste lid, van de Awir). Lees meer over verrekening in paragraaf 1.6 van het hoofdstuk ‘Invordering’.
1.4.7 Wijze van uitbetalen
De tegemoetkoming wordt per bank uitbetaald op een bankrekening op naam van de aanvrager. En de aanvrager mag maar één bankrekening aanwijzen (“bestemmen”) voor de uitbetaling van voorschotten, tegemoetkomingen en de uitbetaling van inkomstenbelasting (artikel 25, eerste lid, van de Awir). In bepaalde situaties is het mogelijk dat de tegemoetkoming op de rekening van iemand anders dan de aanvrager wordt uitbetaald.
Voor het voorschot geldt dezelfde regel van één bankrekening op naam van de aanvrager. We bespreken in het hoofdstuk ‘Voorschotverlening’ uitgebreid:
- dat de bankrekening moet op naam van de aanvrager moet staan: paragraaf 1.4.7.1
- de verificatie van de bankrekening: paragraaf 1.4.7.1.1
- één bankrekening: paragraaf 1.4.7.2
- het wijzigen van de bankrekening: paragraaf 1.4.7.2.1
- de situaties waarin uitbetaling op de rekening van een ander mogelijk is: paragraaf 1.4.7.3
- hoe Toeslagen moet uitbetalen wanneer de aanvrager geen bankrekening heeft aangewezen: paragraaf 1.4.7.4