Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

11 Brp

1.1 Inleiding

In de Basisregistratie Personen (BRP) staan persoonsgegevens van inwoners van Nederland (ingezetenen). Er staan ook gegevens in van personen die niet in Nederland wonen (niet ingezetenen), maar wel een connectie met Nederland hebben. Ze hebben bijvoorbeeld in Nederland gewoond voordat ze naar het buitenland verhuisden. Of ze hebben een partner in Nederland. Gemeenten houden de gegevens in de BRP bij. Er wordt onder andere geregistreerd wanneer een burger trouwt, een kind krijgt of verhuist. Bestuursorganen, zoals Toeslagen, gebruiken de gegevens uit de BRP. Hiervoor gelden wel een aantal regels. Die bespreken we in dit hoofdstuk.

In dit hoofdstuk

We gaan in dit hoofdstuk in op de BRP en het gebruik hiervan door Toeslagen. We bespreken eerst de BRP-regels die voor Toeslagen relevant (kunnen) zijn, waaronder de terugmeldplicht (paragraaf 1.2). Daarna gaan we in op het gebruik van adresgegevens uit de BRP door Toeslagen en de uitzonderingen op het verplicht gebruik van het BRP-adres (paragraaf 1.3). Vervolgens komt de onjuiste inschrijving in de BRP aan bod (paragraaf 1.4). Tot slot gaan we kort in op het ontbreken van een adres (paragraaf 1.5) en wonen in het buitenland (paragraaf 1.6).

Niet in dit hoofdstuk

Met name de adresgegevens in de BRP zijn om verschillende redenen belangrijk voor Toeslagen. De specifieke voorwaarden rondom het adres in de BRP bespreken we in andere hoofdstukken. We geven een aantal voorbeelden:

  • Inschrijving op hetzelfde adres is bepalend voor de vaststelling van het huishouden van de aanvrager. Dit bespreken we in de hoofdstukken ‘Partner, ‘Medebewoner’ en paragraaf 1.7 van het hoofdstuk ‘Huurtoeslag’.
  • Inschrijving op hetzelfde adres is ook relevant voor de vraag of een kind voldoet aan de kind-definitie van de Awir. Hierover meer in het hoofdstuk ‘Kind’.
  • Correcte inschrijving op het woonadres is een voorwaarde voor het recht op huurtoeslag. Dit bespreken we in paragraaf 1.8 van het hoofdstuk ‘Huurtoeslag’.
  • Voor het recht op kinderopvangtoeslag is onder andere van belang dat het kind op hetzelfde adres als de ouder staat ingeschreven en er kunnen andere regels gelden voor mensen die niet op een Nederlands woonadres ingeschreven staan. Het laatste geldt ook voor de zorgtoeslag en het kindgebonden budget. Dit komt in de hoofdstukken ‘Kinderopvangtoeslag’, ‘Zorgtoeslag’ en ‘Kindgebonden budget’ aan bod.

Terminologie

De BRP heette voorheen de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA). In dit hoofdstuk gebruiken we alleen de term BRP. In oudere documenten, zoals rechterlijke uitspraken, komt nog weleens de term GBA voor. Dit betekent dan in feite hetzelfde.

Afkortingen en begrippen

In het hoofdstuk ‘Afkortingen en begrippen’ staat een afkortingen- en begrippenlijst. Hierin staan alle in het Handboek gebruikte afkortingen. Ook worden veel begrippen toegelicht. Kijk daar dus als een afkorting of begrip onbekend of onduidelijk is.

1.2 Regels over de BRP

De BRP is een basisregistratie. Een basisregistratie is een registratie van gegevens die door alle overheidsinstellingen verplicht en zonder nader onderzoek, worden gebruikt bij de uitvoering van publiekrechtelijke taken. Via een basisregistratie worden al bekende gegevens binnen de overheid met elkaar gedeeld zodat de overheid efficiënter en klantvriendelijker kan werken. Nederland kent meerdere basisregistraties, zoals de BRP en bijvoorbeeld ook de BRI (zie paragraaf 1.3 van het hoofdstuk ‘Inkomen’). In de BRP staan persoonsgegevens over de ingezetenen van Nederland en over niet-ingezetenen (artikel 1.2 van de Wet BRP). Ingezetene wonen in Nederland en niet-ingezetenen wonen buiten Nederland. De volledige definitie van een ingezetenen is iemand “die zijn adres heeft in een gemeente in Nederland” en van wie niet is geregistreerd dat hij is overleden of uit Nederland is vertrokken (artikel 1.1, onderdeel f, van de Wet BRP). In paragraaf 1.2.2 bespreken we welke persoonsgegevens in de BRP staan.

 Verantwoordelijk voor het bijhouden van de gegevens in de BRP zijn (artikel 1.4 van de Wet BRP):

  • het college van burgemeester en wethouders voor de gegevens van ingezetenen
  • de Minister van Binnenlandse Zaken voor de gegevens van niet-ingezetenen

We bespreken verder:

1.2.1 Inschrijving in de BRP

Iemand die in Nederland woont (een ingezetene) wordt in de BRP ingeschreven (artikel 2.2 van de Wet BRP):

  • door zijn geboorte in Nederland (wanneer op de geboorteakte een Nederlandse geboorteplaats staat en de moeder op dat moment als ingezetene staat ingeschreven (artikel 2.3 van de Wet BRP),
  • door aangifte van de persoon zelf, of
  • ambtshalve.

Iemand die niet in Nederland woont (een niet-ingezetene) wordt op verzoek in de BRP ingeschreven (artikel 2.66, eerste lid, van de Wet BRP). Dit kan op verzoek van:

Toeslagen kan dus ook verzoeken om een niet-ingezetene in de BRP te laten inschrijven. Dit verzoek wordt ingediend bij de Minister van Binnenlandse Zaken. Toeslagen moet dan tenminste de geslachtsnaam, voornamen, geboortedatum en het geslacht van de niet-ingezetene opgeven (artikel 34, eerste lid, van het Besluit BRP).

1.2.2 Gegevens in de BRP

Alleen gegevens die in de Wet BRP staan, worden in de BRP opgenomen. Voor ingezetenen zijn deze gegevens opgesomd in artikel 2.7 van de Wet BRP en voor niet-ingezetenen in artikel 2.69 van de Wet BRP. In Bijlage 1 van het Besluit BRP staat een compleet overzicht van alle algemene gegevens die in de BRP staan. Het gaat om algemene gegevens over onder andere:

  • de naam
  • de ouders
  • het huwelijk of geregistreerd partnerschap
  • de kinderen
  • het overlijden
  • curatele
  • de nationaliteit
  • het adres
  • het BSN
  • de BSN’s van ouders, (eerdere) echtgenoten, (eerdere) geregistreerde partners en kinderen

Er staan ook administratieve gegevens in de BRP. Onder andere over de inschrijving, de onjuistheid van een gegeven en over de beperking van de verstrekking van gegevens aan derden.

Wanneer een algemeen gegeven eenmaal is opgenomen in de BRP, blijft het er in beginsel in opgenomen (artikel 2.7, derde lid en artikel 2.69, tweede lid, van de Wet BRP). Dit betekent dat gegevens wel aangevuld kunnen worden (bijvoorbeeld een nieuw adres na verhuizing), maar gegevens niet met terugwerkende kracht aangepast worden. Op deze regel bestaan enkele uitzonderingen, die staan in artikel 2.57 van de Wet BRP. Het gaat bij die uitzonderingen onder andere om gegevens van een adoptiefkind van 16 jaar of ouder en over de gegevens die samenhangen met een wijziging van de vermelding van het geslacht.

1.2.3 Adresgegevens

Toeslagen maakt met name gebruik van de gegevens over het adres. We bespreken in deze paragraaf daarom de voornaamste regels rondom adresgegevens in de BRP en de verplichtingen die burgers in Nederland (ingezetenen) hierbij hebben:

1.2.3.1 Aangifte van verblijf en adres

Iemand die naar redelijke verwachting gedurende een half jaar tenminste 2/3 van de tijd in Nederland zal verblijven, moet aangifte van verblijf en adres doen (artikel 2.38, eerste lid, van de Wet BRP). Hij moet zich uiterlijk op de 5e dag na de aanvang van het verblijf in Nederland in persoon melden bij de gemeente waar hij zijn woonadres heeft. Hij moet daar dan schriftelijk aangifte doen. Als iemand geen woonadres heeft, moet hij een briefadres kiezen en zich binnen de genoemde termijn van 5 dagen melden bij de gemeente van het briefadres om daar de aangifte te doen (artikel 2.38, eerste lid, van de Wet BRP). Lees meer over briefadressen in paragraaf 1.2.3.4. Zie ook paragraaf 1.5.1.3.1 over het briefadres in relatie tot het recht op huurtoeslag.

In de aangifte moeten gegevens gemeld worden over het toekomstig verblijf in Nederland, het woon- of briefadres en het vorige verblijf buiten Nederland (artikel 2.38, tweede lid, van de Wet BRP).

1.2.3.1.1 Geen aangifte

Iemand die in Nederland wordt geboren en in de BRP wordt ingeschreven op grond van zijn geboorteakte, hoeft geen aangifte te doen van zijn verblijf en adres (artikel 2.38, zesde lid, van de Wet BRP). Hetzelfde geldt voor vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf hebben en mensen die in een categorie vallen waarvoor is bepaald dat zij niet voor inschrijving in de BRP in aanmerking komen (artikel 2.38, zesde lid, van de Wet BRP en artikel 21 en 22 van het Besluit BRP).

1.2.3.2 Adreswijziging

Wanneer een ingezetene verhuist, moet hij hiervan schriftelijk aangifte doen bij de gemeente van het nieuwe adres (artikel 2.39, eerste lid, van de Wet BRP). Hij kan dit niet eerder doen dan vier weken vóór de adreswijziging en moet dit uiterlijk op de 5e na de wijziging doen (tweede lid). In de aangifte moet hij de datum van adreswijziging opgeven en de gegevens van het nieuwe en vorige adres.

Let op!  Let op

Een verhuizing moet wel doorgegeven worden aan de gemeente, maar niet aan Toeslagen. Toeslagen krijgt dit automatisch door vanuit de BRP. Lees over het doorgeven van wijzigingen en welke wijzigingen wél verplicht aan Toeslagen doorgegeven moet worden in paragrafen 1.2.3 en 1.2.3.4 van het hoofdstuk ‘Herziening’.

Doet de ingezetene geen aangifte van de adreswijziging, dan neemt de gemeente waar hij zijn adres heeft ambtshalve de adresgegevens op in de BRP. Bijvoorbeeld wanneer de gemeente op een andere manier ontdekt dat iemand is verhuisd. Wordt daarna alsnog aangifte gedaan, dan kan de gemeente de ambtshalve opgenomen gegevens op basis van de aangifte wijzigen (artikel 2.20, tweede lid, van de Wet BRP).

In artikel 2.20, derde lid, van de Wet BRP staat welke datum voor de adreswijziging in de BRP komt te staan:

AangifteDatum in BRP
Tijdige aangifte (uiterlijk 5e dag na adreswijziging)In aangifte vermelde datum van adreswijziging
Te late aangifte & gegevens uit aangifte worden alsnog gebruiktDag waarop aangifte is ontvangen
Geen of te late aangifte & ambtshalve opneming van gegevensDag waarop schriftelijk mededeling aan betrokkene is gedaan van het voornemen tot opneming

Hieruit blijkt dat de ingangsdatum van een adres in de BRP niet altijd overeenkomt met de daadwerkelijke verhuisdatum. En dat de gemeente niet met terugwerkende kracht een adres wijzigt in de BRP. We lichten dit toe met enkele voorbeelden:

Tip!  Voorbeelden
  1. A verhuist op 20 april naar een nieuwe woning. A doet op 22 april aangifte en vermeld daarin als datum van adreswijziging 20 april. In de BRP komt het nieuwe adres met ingang van 20 april te staan.
  2. B verhuist op 20 april naar een nieuwe woning. B doet op 3 juni aangifte en vermeld daarin als datum van adreswijziging 20 april. De gemeente ontvangt de aangifte op 4 juni. In de BRP komt het nieuwe adres met ingang van 4 juni te staan.
Let op!  Let op

Dat de gemeente niet met terugwerkende kracht een adres wijzigt, wil niet zeggen dat Toeslagen geen terugmelding moet doen over een oud adres. De terugmeldplicht geldt namelijk niet alleen voor het huidige BRP-adres. Dit blijkt ook uit een uitspraak van de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2019:1046), waarover meer in paragraaf 1.3.2.1.2. En lees meer over de terugmeldplicht in paragraaf 1.2.5.

1.2.3.3 Verblijf buiten Nederland

Een ingezetene die naar redelijke verwachting gedurende een jaar tenminste 2/3 van de tijd buiten Nederland zal verblijven, moet aangifte van vertrek doen (artikel 2.43, eerste lid, van de Wet BRP). Dit moet schriftelijk bij de gemeente waar hij tot dan verbleef en kan niet eerder dan 5 dagen voor vertrek. Hierbij moet de ingezetene melden waar hij naartoe vertrekt (tweede lid).

1.2.3.4 Briefadres in plaats van woonadres

In een aantal situaties kan of moet iemand een briefadres opgeven in plaats van een woonadres:

In de aangifte van een briefadres worden de redenen vermeld voor het opgeven van een briefadres en wordt een schriftelijke verklaring van instemming bijgevoegd van de briefadresgever (artikel 2.45, tweede lid, van de Wet BRP).

1.2.3.4.1 Geen woonadres

Een ingezetene die geen woonadres heeft, moet een briefadres kiezen (artikel 2.38, eerste lid en artikel 2.39, derde lid, van de Wet BRP). Wanneer het briefadres wijzigt, moet hij dit doorgeven. Hiervoor gelden dezelfde regels als bij een woonadres (zie paragraaf 1.2.3.2).

1.2.3.4.2 Aangewezen instelling

Iemand die woont in een bepaalde aangewezen instelling kan kiezen voor een briefadres in plaats van het adres van de instelling (artikel 2.40, eerste lid, van de Wet BRP). Een instelling wordt hiervoor aangewezen wanneer de aard van die instelling met zich meebrengt dat de registratie van het adres in de BRP de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen onevenredig kan schaden (tweede lid). De Minister van Binnenlandse zaken kan categorieën van instellingen of afzonderlijke instellingen aanwijzen (derde lid). Het gaat dan om instellingen voor gezondheidszorg, instellingen op het gebied van de kinderbescherming of penitentiaire instellingen. Hiernaast kan het college van burgemeester en wethouders instellingen voor beschermd wonen of opvang als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 aanwijzen (vierde lid). Het hoofd van een aangewezen instelling moet de betrokken personen tijdig schriftelijk inlichten over de optie van inschrijving op een briefadres (vijfde lid).

1.2.3.4.3 Veiligheidsredenen

Als de burgemeester van mening is dat het opnemen van een woonadres om veiligheidsredenen niet wenselijk is, kan de betrokkene in plaats van zijn woonadres een briefadres kiezen (artikel 2.41 van de Wet BRP).

1.2.4 Verplicht gebruik

Het voornaamste doel van de BRP is om bestuursorganen te voorzien van de gegevens die erin staan. De gegevens mogen echter alleen gebruikt worden voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de vervulling van hun taak (artikel 1.3, eerste lid, van de Wet BRP).

Een deel van de gegevens in de BRP zijn aangemerkt als zogenoemde ‘authentieke gegevens’. In Bijlage 1 van het Besluit BRP is te vinden welke gegevens dit zijn. Het gaat hierbij onder andere om het woonadres. Voor authentieke gegevens geldt dat bestuursorganen ze verplicht moeten gebruiken als ze die gegevens nodig hebben bij de vervulling van hun taak (artikel 1.7, eerste lid, van de Wet BRP). Ze mogen dan niet in plaats van dat gegeven (bijvoorbeeld het geregistreerde adres) een ander gegeven gebruiken. Tenzij sprake is van een uitzondering.

1.2.4.1 Uitzonderingen op verplicht gebruik

Een authentiek gegeven in de BRP wordt niet gebruikt als (artikel 1.7, tweede lid, van de Wet BRP):

  • a. bij het gegeven een aantekening van onjuistheid staat;
  • b. het bestuursorgaan over het gegeven een terugmelding doet: zie de volgende paragraaf;
  • c. bij wettelijk voorschrift anders is bepaald: in paragraaf 1.3.2 bespreken we de wettelijke uitzonderingen voor Toeslagen;
  • d. het bestuursorgaan zijn taak daardoor niet goed kan vervullen.

1.2.5 Terugmeldplicht

Een bestuursorgaan dat gerede twijfel heeft over een gegeven uit de BRP (dat als authentiek is aangemerkt), moet dit melden onder vermelding van de grond van zijn gerede twijfel (artikel 2.34, eerste lid, van de Wet BRP en artikel 27, eerste lid, van het Besluit BRP). In de volgende paragraaf gaan we kort in op het begrip ‘gerede twijfel’.

Het bestuursorgaan doet ook mededeling aan de gemeente van door hem geconstateerde afwijkingen tussen enerzijds de BRP-gegevens en anderzijds gegevens waarvan hij op andere wijze kennis heeft gekregen (artikel 27, eerste lid, van het Besluit BRP).

Tip!  Voorbeeld

In iemands aanvraag voor huurtoeslag staat een ander woonadres dan in de BRP. In de huurovereenkomst van deze aanvrager staat hetzelfde adres als in de aanvraag. De gegevens over het woonadres die Toeslagen heeft ontvangen wijken dus af van die in de BRP. Er is vanwege de huurovereenkomst bovendien gerede twijfel over het woonadres in de BRP. Toeslagen moet hierover een terugmelding doen.

Na het doen van een terugmelding is het bestuursorgaan niet meer verplicht om het desbetreffende gegeven te gebruiken (artikel 1.7, tweede lid, onderdeel b, van de Wet BRP). “Het bestuursorgaan zal zich vervolgens een eigen oordeel moeten vormen over de bij de uitvoering van zijn taak te hanteren gegevens” (ECLI:NL:RVS:2019:1046, rechtsoverweging 3.3).

De gemeente laat na de melding aan het bestuursorgaan weten of die melding aanleiding is geweest voor verbetering, aanvulling of verwijdering van gegevens in de BRP. Of dat er een aantekening van onjuistheid bij is geplaatst in verband met het doen van een onderzoek (artikel 28, eerste lid, van het Besluit BRP). In dat laatste geval laat de gemeente na afloop van het onderzoek aan het bestuursorgaan weten of gegevens zijn verbeterd, aangevuld of verwijderd (tweede lid).

Staat een gegeven al ‘in onderzoek’ in de BRP, dan moeten andere bestuursorganen, die eveneens gerede twijfel hebben, dit ook terugmelden. Het ‘in onderzoek’ staan van een gegeven schort namelijk wel het verplichte gebruik van dat gegeven op, maar niet de verplichting tot terugmelding (zie de circulaire ‘Wanneer terugmelden van afwijkende gegevens aan de BRP (gerede twijfel)’, pagina 2).

De terugmeldplicht is een instrument om de kwaliteit van de BRP te bevorderen. Zouden bestuursorganen altijd verplicht zijn om de gegevens in de BRP te gebruiken, dan “is er weinig aanleiding voor het bestuursorgaan om zelf te beoordelen hoe de desbetreffende situatie van de betrokkene feitelijk is. Daarmee wordt de rol van het bestuursorgaan als terugmelder van mogelijke fouten in de basisregistratie ondergraven. Terwijl die rol juist een instrument is om de kwaliteit van de basisregistratie te bevorderen.” (Kamerstukken II, 2011-2012, 33 219, nr. 6, p. 35).

Let op!  Let op

De terugmeldplicht geldt niet alleen voor het huidige BRP-adres. Hoewel de gemeente in beginsel niet met terugwerkende kracht een adres wijzigt (zie paragraaf 1.2.3.2), wil dit niet zeggen dat Toeslagen geen terugmelding moet doen over een oud adres. Dit blijkt ook uit een uitspraak van de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2019:1046), waarover meer in paragraaf 1.3.2.1.2.

1.2.5.1 Gerede twijfel

Wanneer is sprake van ‘gerede twijfel’ over de juistheid van een gegeven in de BRP? Volgens de circulaire ‘Wanneer terugmelden van afwijkende gegevens aan de BRP (gerede twijfel)’ moet het begrip ‘gerede twijfel’ ruim opgevat worden, in het belang van de BRP en het functioneren van de overheid. “De constatering dat een gegeven uit de basisregistratie afwijkt van een gegeven waarover het bestuursorgaan beschikt, is in beginsel voldoende.”

1.3 Gebruik adresgegevens door Toeslagen

De adresgegevens in de BRP zijn om meerdere redenen belangrijk voor Toeslagen. Op basis daarvan wordt bepaald wie de partner, medebewoners en kinderen zijn van de aanvrager. Lees daarover meer in de hoofdstukken ‘Partner’, ‘Medebewoner’ en ‘Kind’. Daarnaast kan de inschrijving op een woonadres of op hetzelfde woonadres bepalend zijn voor het recht op een toeslag. Over de adres-voorwaarden per toeslag meer in de hoofdstukken ‘Huurtoeslag’, ‘Zorgtoeslag’, ‘Kinderopvangtoeslag’ en ‘Kindgebonden budget’.

In deze paragraaf bespreken we hoe Toeslagen bij die beoordelingen om moet gaan met de adresgegevens uit de BRP:

  • Hoofdregel: verplicht gebruik van het woonadres in de BRP, waarbij Toeslagen mag uitgaan van de juistheid van de BRP: paragraaf 1.3.1
  • Hoofdregel: één BRP-adres is één zelfstandige woning: paragraaf 1.3.1.1
  • Uitzonderingen: wanneer Toeslagen van de hoofdregels en de BRP mag afwijken: paragraaf 1.3.2

1.3.1 Hoofdregel: verplicht gebruik en uitgaan van juistheid

Toeslagen is verplicht om het woonadres uit de BRP te gebruiken (artikel 1.7, eerste lid, van de Wet BRP, zoals uitgelegd in paragraaf 1.2.4). Tenzij sprake is van een uitzondering, welke we bespreken in paragrafen 1.2.4.1 en 1.3.2).

 Toeslagen mag bovendien uitgaan van de juistheid van adresgegevens in de BRP. Zo gaf de Afdeling het volgende aan: Toeslagen mag “uitgaan van de juistheid van de inschrijving in de BRP, zolang daarbij geen aantekening van onjuistheid is geplaatst.” (ECLI:NL:RVS:2018:342, rechtsoverweging 4.3). Volgens de Afdeling staat voorop “dat de gegevens in de basisadministratie betrouwbaar en duidelijk moeten zijn alsmede dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn.” (ECLI:NL:RVS:2012:BV1205, rechtsoverweging 2.4).

 De Afdeling voegde hieraan toe dat het werken met een basisadministratie tot gevolg heeft dat alleen de beheerder van die administratie wijzigingen kan doorvoeren. En dat iemand zich daarom tot die beheerder (in dit geval het college van burgemeester en wethouders) moet wenden als een gegeven niet klopt. Niet tot het bestuursorgaan dat gebruik maakt van de basisadministratie.

1.3.1.1 Hoofdregel: één BRP-adres is één woning

Volgens de Afdeling mag Toeslagen er in beginsel van uitgaan dat op één adres in de BRP ook maar één zelfstandige woning aanwezig is. En dat iedereen die op dat adres staat ingeschreven (met uitzondering van een onderhuurder) tot hetzelfde huishouden als de aanvrager behoort (ECLI:NL:RVS:2012:BY7346, rechtsoverweging 3.3). Zijn er toch meerdere zelfstandige woningen op het adres aanwezig, dan moet de aanvrager dit aantonen. Hierover meer in paragraaf 1.3.2.5.

1.3.2 Uitzonderingen: afwijken van de BRP

Er bestaan voor Toeslagen meerdere uitzonderingen op het verplichte gebruik van het woonadres in de BRP. In die gevallen mag of moet Toeslagen afwijken van dat woonadres. Die uitzonderingen staan in meerdere wetten:

We zetten alle uitzonderingen op de hoofdregels op een rijtje:

UitzonderingBronParagraaf
Er staat een aantekening van onjuistheid bijartikel 1.7, tweede lid, onderdeel a, van de Wet BRP 
Toeslagen doet een terugmelding over het adresartikel 1.7, tweede lid, onderdeel b, van de Wet BRP1.2.5
Toeslagen kan zijn taak anders niet goed vervullenartikel 1.7, tweede lid, onderdeel d, van de Wet BRP 
Feitelijke woonadres met terugwerkende kracht als inschrijvingsadresartikel 6, derde lid, van de Awir en artikel 3, tweede lid, onderdeel c, van de UR Awir1.3.2.1
Correctie van 5 dagenartikel 6, derde lid, van de Awir en artikel 3, tweede lid, onderdeel d, van de UR Awir1.3.2.2
Overige uitzonderingen uit de Awirartikel 6, derde lid, van de Awir en artikel 3, tweede lid, onderdeel a en b, van de UR Awir1.3.2.3
Onjuiste inschrijving in de BRP die de aanvrager niet aangerekend kan worden (huurtoeslag)artikel 9, tweede lid, van de Wht1.3.2.4
Meerdere woningen op één BRP-adresJurisprudentie (onder andere ECLI:NL:RVS:2012:BY7346).1.3.2.5

1.3.2.1 Feitelijke woonadres met terugwerkende kracht als BRP-adres

In artikel 3, tweede lid, onderdeel c, van de UR Awir staat dat iemand die in de BRP niet op zijn woonadres is ingeschreven, wordt geacht wel op dat adres te zijn ingeschreven als blijkt dat sprake is van een onjuiste inschrijving in de BRP voor de periode tot aan de datum van adreswijziging zoals bedoeld in artikel 2.20, derde lid, van de Wet BRP.

Deze uitzondering op het adres in de BRP geldt voor situaties waarbij iemand later op zijn daadwerkelijke woonadres staat ingeschreven, maar daar feitelijk al eerder woonde. Toeslagen gebruikt dan met terugwerkende kracht het BRP-adres in de voorliggende periode waarin dat adres al feitelijk bewoond werd. Er moet voor deze uitzondering aan twee voorwaarden worden voldaan:

  1. Onjuiste inschrijving: paragraaf 1.3.2.1.1
  2. Er is inmiddels sprake van een juiste inschrijving: paragraaf 1.3.2.1.2
1.3.2.1.1 Onjuiste inschrijving

Het is aan de aanvrager om aannemelijk te maken dat de inschrijving onjuist is. Dit kan om zijn eigen inschrijving gaan. Of die van een ander op zijn adres. Gaat het niet om hemzelf, dan hoeft hij niet aan te tonen waar die andere persoon wél woonde (die informatie zal hij ook niet altijd hebben), maar wel dat hij/zij in ieder geval niet op zijn adres woonde. In paragraaf 1.4 gaan we dieper in op de onjuistheid van een inschrijving en de bewijslast hiervan.

1.3.2.1.2 Later juiste inschrijving

Er moet in de BRP, per een latere ingangsdatum, sprake zijn van inschrijving op het juiste adres. Is dat al het geval, dan hoeft Toeslagen geen terugmelding bij de gemeente te doen. De gemeente past het adres namelijk niet met terugwerkende kracht aan voor de periode vóór de adreswijziging in de BRP (zie hierover ook paragraaf 1.2.3.2).

Staat het juiste, daadwerkelijke woonadres nog niet in de BRP, dan moet Toeslagen wél een terugmelding doen wanneer aannemelijk is dat het BRP-adres niet klopt. Toeslagen heeft dan namelijk een terugmeldplicht (zie paragraaf 1.2.5). Wijzigt de gemeente naar aanleiding van die melding het adres in de BRP, dan moet Toeslagen met terugwerkende kracht uitgaan van dat juiste adres in de voorliggende periode op grond van artikel 3, tweede lid, onderdeel c, van de UR Awir. Dit werkt zo ver terug als dat aannemelijk is dat er op dat adres feitelijk gewoond werd.

Let op!  Let op

In de tussentijd kan Toeslagen, vanwege de terugmelding, ook al afwijken van het BRP-adres op grond van artikel 1.7, tweede lid, onderdeel b, van de Wet BRP (zie paragraaf 1.2.4.1). Als de gemeente echter vervolgens het adres in de BRP niet wijzigt, dan moet Toeslagen alsnog uitgaan van het adres dat in de BRP staat. Er wordt dan namelijk niet meer voldaan aan de tweede voorwaarde van artikel 3, tweede lid, onderdeel c, van de UR Awir. Mogelijk ook niet aan de eerste voorwaarde, als de gemeente op basis van onderzoek naar aanleiding van de terugmelding concludeert dat de BRP-inschrijving wél juist is.

 We geven een aantal voorbeelden waarbij een BRP-inschrijving niet kan worden teruggetrokken op grond van artikel 3, tweede lid, onderdeel c, van de UR Awir:

Tip!  Voorbeelden
  1. Een zoon staat ingeschreven op het adres van zijn vader, maar gebruikt dat adres eigenlijk alleen als postadres. Feitelijk woont hij niet bij zijn vader, maar bij vrienden, familie en kennissen. Doordat er geen sprake is van een ander vast adres waar de zoon feitelijk woont, kan artikel 3, tweede lid, onderdeel c, van de UR Awir niet worden toegepast (ECLI:NL:RVS:2015:583, rechtsoverweging 3.2).
  2. A en B staan vanaf februari op hetzelfde adres ingeschreven en zijn vanaf dan toeslagpartners. Ze geven aan dat B feitelijk pas vanaf juli op het adres woonde en daarvoor nog ergens anders. Artikel 3, tweede lid, onderdeel c, van de UR Awir kan niet worden toegepast, omdat deze alleen geldt voor de periode vóór de BRP-inschrijving en niet daarna.

In aanvulling op deze voorbeelden lichten we nog een situatie toe waarbij artikel 3, tweede lid, onderdeel c, van de UR Awir niet toegepast kan worden. Namelijk wanneer iemand twee keer is verhuisd, maar alleen de tweede verhuizing meldt bij de gemeente. Dat nieuwste adres kan dan niet met terugwerkende kracht gelden, omdat er nog sprake is van een ander tussenliggend adres. We concretiseren dit met een zaak waarover de Afdeling uitspraak deed. Daarna bespreken we nog een andere uitspraak van de Afdeling waarin zij een nuancering aanbracht: op grond van het evenredigheidsbeginsel moest toch een uitzondering gemaakt worden op het BRP-adres.

Jurisprudentie
Een aanvrager en partner staan op hetzelfde BRP-adres ingeschreven (adres A). Ze gaan uit elkaar en de ex-partner verhuist (adres B). Hij schrijft zich echter niet in op dit nieuwe adres. De aanvrager en ex-partner staan daardoor nog een bepaalde periode in de BRP op hetzelfde adres ingeschreven (adres A), terwijl de ex-partner in die periode feitelijk ergens anders woont (adres B). Vervolgens verhuist de ex-partner weer en schrijft zich dan wel op zijn nieuwe adres in bij de gemeente (adres C):
Periode:Januari - septemberOktober - augustusVanaf september
Feitelijke bewoningAdres AAdres BAdres C
Inschrijving BRPAdres AAdres AAdres C
Doordat de ex-partner zich nooit heeft ingeschreven op adres B, kan artikel 3, tweede lid, onderdeel c, van de UR Awir niet worden toegepast voor adres B. Dit artikel biedt alleen de mogelijkheid om aan de inschrijving op adres C terugwerkende kracht te geven als de ex-partner daar vóór deze inschrijving ook al woonde. Dat is niet het geval, hij woonde daarvoor op adres B (ECLI:NL:RVS:2018:3897, rechtsoverweging 3.2).
Jurisprudentie: uitzondering op grond van evenredigheidsbeginsel
Een aanvrager verkoopt in juni haar woning (adres A). Ze woont daarna tijdelijk elders (adres B), maar schrijft zich niet op dat adres in. Daarna verhuist ze naar haar nieuwe woning en staat vanaf 3 oktober ingeschreven op dat adres (adres C). In de periode van juli tot en met oktober merkt Toeslagen de nieuwe bewoner op adres A aan als toeslagpartner, omdat de aanvrager dan nog op dat adres ingeschreven staat.
Periode:Januari 2016 - juni 2017Juli - OktoberVanaf november
Feitelijke bewoningAdres AAdres BAdres C
Inschrijving BRPAdres AAdres AAdres C
Lees meer over de terugmeldplicht in paragraaf 1.2.5. En over het evenredigheidsbeginsel in paragraaf 1.6.2 van het hoofdstuk ‘Awb’.

1.3.2.2 Correctie van 5 dagen

In artikel 3, tweede lid, onderdeel d, van de UR Awir staat dat iemand die in de BRP niet op zijn woonadres is ingeschreven, wordt geacht wel op dat adres te zijn ingeschreven als hij zich binnen 5 dagen na de aanvang van zijn verblijf op zijn woonadres heeft laten inschrijven in de BRP.

Wanneer iemand verhuist moet hij zich uiterlijk binnen 5 dagen na de verhuizing op dat nieuwe adres inschrijven in de BRP. De gemeente gebruikt als ingangsdatum van het nieuwe adres in de BRP dan het verhuisadres dat men zelf heeft opgegeven (zie paragraaf 1.2.3.2). Toeslagen kan uit de BRP niet afleiden of iemand gebruikt heeft gemaakt van deze optie of het adres heeft laten inschrijven op de latere datum dat hij zich gemeld heeft bij de gemeente. Als iemand aangeeft dat hij al eerder is verhuisd en die verhuisdatum is maximaal 5 dagen eerder dan de BRP-datum, dan gaat Toeslagen van die eerdere datum uit op grond van artikel 3, tweede lid, onderdeel d, van de UR Awir. En dus niet van de BRP-datum.

Tip!  Voorbeeld

A verhuist op 1 mei en schrijft zich per 3 mei op het nieuwe adres in bij de gemeente. A vraagt per 1 mei huurtoeslag aan voor het nieuwe adres. In beginsel kan dit niet, want A staat op die datum nog niet op dat adres ingeschreven in de BRP. A geeft echter aan dat hij al op 1 mei daadwerkelijk op het nieuwe adres woonde. Toeslagen gaat dan per die datum al uit van het nieuwe adres. A kan daardoor toch voor de maand mei huurtoeslag krijgen.

1.3.2.3 Overige uitzonderingen uit de Awir

In artikel 3, tweede lid, onderdelen a en b, van de UR Awir staan nog twee uitzonderingen. Deze komen in de praktijk minder vaak voor. We bespreken ze kort.

Iemand die in de BRP niet op zijn woonadres is ingeschreven, wordt geacht wel op dat adres te zijn ingeschreven als

Toelichting a: door de verwijzing naar artikel 9, tweede lid, van de Awir gaat dit over een toeslagpartner die vreemdeling is en geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf kan zich niet in de BRP inschrijven. Door artikel 3, tweede lid, onderdeel a, van de UR Awir kan Toeslagen wél uitgaan van het daadwerkelijke woonadres van die persoon.

Toelichting b: sommige mensen die in Nederland wonen mogen zich niet inschrijven in de BRP. Een aantal hiervan staan opgesomd in artikel 21, eerste lid, van het Besluit BRP. Dit zijn onder andere personen met een bijzondere verblijfsstatus (zoals ambassademedewerkers en diplomaten) en buitenlandse militairen. Door artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van de UR Awir kan Toeslagen wél uitgaan van het daadwerkelijke woonadres van die persoon.

1.3.2.4 Niet toerekenbare onjuiste inschrijving (huurtoeslag)

Op grond van artikel 9, tweede lid, van de Wht kan Toeslagen van de BRP afwijken als de onjuiste inschrijving in de BRP niet aan de aanvrager kan worden toegerekend. Deze uitzondering geldt alleen voor de huurtoeslag, omdat die in de Wht staat en niet in de UR Awir.

Voor de toekenning van huurtoeslag is de inschrijving in de BRP bepalend, niet of iemand feitelijk ook op het adres woont. De aanvrager en eventuele partner en medebewoners moeten op het adres ingeschreven staan om er huurtoeslag voor te kunnen krijgen (artikel 9, eerste lid, van de Wht). Lees meer over deze inschrijvingsvoorwaarde voor de huurtoeslag in paragraaf 1.8 van het hoofdstuk ‘Huurtoeslag’. Het tweede lid geeft een uitzondering op de inschrijvingsvoorwaarde en biedt de aanvrager de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren. Daarbij moet komen vast te staan dat de inschrijving in de BRP onjuist is. Vervolgens moet worden beoordeeld of de onjuiste inschrijving voor rekening van de aanvrager komt.

Op deze manier kan bijvoorbeeld ook een partner of medebewoner, die wel op het adres ingeschreven staat maar er niet daadwerkelijk woont, toch niet als partner/medebewoner aangemerkt worden. Lees hierover ook in paragraaf 1.7.3 van het hoofdstuk ‘Partner’ en paragraaf 1.2.2 van het hoofdstuk ‘Medebewoner’.

Er moet voor deze uitzondering aan twee voorwaarden worden voldaan:

  1. Onjuiste inschrijving: paragraaf 1.3.2.4.1
  2. Onjuiste inschrijving kan niet aan de aanvrager toegerekend worden: paragraaf 1.3.2.4.2
Let op!  Let op

Voor deze uitzondering is niet vereist dat het juiste adres inmiddels in de BRP staat (zoals bij artikel 3, tweede lid, onderdeel c, van de UR Awir, zie paragraaf 1.3.2.1). Wel moet Toeslagen, wanneer aannemelijk is dat het adres in de BRP niet klopt, een terugmelding naar de gemeente doen zodat het juiste adres alsnog in de BRP geregistreerd kan worden. Lees hierover in paragraaf 1.2.5.

1.3.2.4.1 Onjuiste inschrijving

Het is aan de aanvrager om aannemelijk te maken dat de inschrijving onjuist. Dit kan om zijn eigen inschrijving gaan. Of die van een ander op zijn adres. Gaat het niet om hemzelf, dan hoeft hij niet aan te tonen waar die andere persoon wél woonde (die informatie zal hij ook niet altijd hebben), maar wel dat hij/zij in ieder geval niet op zijn adres woonde. In paragraaf 1.4 gaan we dieper in op de onjuistheid van een inschrijving en de bewijslast hiervan.

1.3.2.4.2 Niet toerekenbaar

Wanneer is het niet aan de aanvrager toe te rekenen dat een inschrijving onjuist is? Dit moet per situatie beoordeeld worden. Zo zal zijn eigen onjuiste inschrijving eerder toerekenbaar kunnen zijn en die van een ander op zijn adres zal eerder niet toerekenbaar zijn. Maar ook dit moet per situatie bekeken worden.

De wetgever creëerde deze uitzondering voor situaties waarin de aanvrager niet wist, en redelijkerwijs ook niet kon weten, dat de inschrijving niet in orde was. Dit was volgens de wetgever bijvoorbeeld het geval wanneer de aanvrager of een andere bewoner wegens ziekte niet op tijd voor de inschrijving in de BRP kon zorgen. “Ook is denkbaar dat een vroegere medebewoner is verhuisd zonder deze adreswijziging aan de gemeente door te geven, terwijl de huurder hiervan geen enkel verwijt kan worden gemaakt" (Kamerstukken II, 1996-1997, 25 090, nr. 3, pagina 32-33).

Let op!  Let op

Is het aannemelijk dat de inschrijving onjuist is, maar niet dat dit niet toerekenbaar is? Dan moet Toeslagen evengoed een terugmelding doen naar de gemeente. Er is namelijk gerede twijfel bij de juistheid van het adres in de BRP. Dat dit (mogelijk) toerekenbaar is, maakt niet dat Toeslagen geen terugmeldplicht heeft. Zodra de gemeente het adres wijzigt in de BRP, biedt artikel 3, tweede lid, onderdeel c, van de UR Awir de mogelijkheid om met terugwerkende kracht van het inmiddels juiste BRP-adres uit te gaan. Toeslagen kan ook vóór die wijziging al op grond van artikel 1.7, tweede lid, onderdeel b, van de Wet BRP het daadwerkelijke woonadres gebruiken in plaats van het BRP-adres. Maar als de gemeente het adres vervolgens niet wijzigt naar aanleiding van de terugmelding, dan moet Toeslagen wél alsnog uitgaan van het BRP-adres. Lees hierover meer in paragrafen 1.2.5 en 1.3.2.1.

We geven een aantal voorbeelden uit jurisprudentie waarin de Afdeling oordeelde dat een onjuiste inschrijving wel of niet toerekenbaar was:

Ter informatie!  Voorbeelden uit jurisprudentie

Niet toerekenbaar

  • Wanneer een vorige bewoner zich te laat van het adres uitschrijft, is dit niet toerekenbaar aan de nieuwe bewoner. Dat oordeelde de Afdeling in een zaak waarbij de vorige bewoner bijna twee maanden te laat zijn verhuizing doorgaf bij de gemeente. In een verklaring gaf hij aan dat dit kwam doordat hij een periode in het buitenland verbleef. Toen hij alsnog zijn verhuizing doorgaf bij de gemeente, kon dit niet meer per de daadwerkelijke verhuisdatum van twee maanden eerder geregistreerd worden. De onjuiste inschrijving kon volgens de Afdeling dan ook niet aan de nieuwe bewoner toegerekend worden, omdat dit kwam door de te late aangifte van een ander (ECLI:NL:RVS:2016:2886, rechtsoverweging 2.4, 2.5 en 2.6).
  • Wanneer iemand een korte periode in het buitenland verblijft, hoeft hiervan geen aangifte van vertrek bij de gemeente gedaan te worden (zie ook paragraaf 1.2.3.3). Blijft iemand daarom op een Nederlands adres ingeschreven, dan is die inschrijving wel juist. Maar dit kan niet aan de andere bewoner op dat adres worden tegengeworpen. Als uit bewijs blijkt dat de persoon in het buitenland inderdaad feitelijk niet op het Nederlandse adres verblijft, dan moet Toeslagen volgens de Afdeling van de BRP-inschrijving op het Nederlandse adres afwijken (ECLI:NL:RVS:2016:19, rechtsoverweging 7.2).

Wel toerekenbaar

  • Wanneer een aanvrager zelf geen verhuizing doorgeeft bij de gemeente en daardoor niet op het adres staat ingeschreven waar hij feitelijk woont, is die onjuiste inschrijving aan hem toe te rekenen. Dit oordeelde de Afdeling in een zaak waarbij de aanvrager wel met stukken kon aantonen dat zij feitelijk op het adres woonde waarvoor ze huurtoeslag wilde. Ze was ervan uitgegaan dat de woningcorporatie dit adres zou wijzigen in de BRP. Dat die dit niet heeft gedaan, komt volgens de Afdeling voor het risico van de aanvrager. Het komt ook voor haar risico dat de gemeente later, toen ze alsnog haar verhuizing doorgaf, niet met terugwerkende kracht het adres registreerde. Ze moest tenslotte binnen vijf dagen haar verhuizing doorgeven (zie ook paragraaf 1.2.3.2). De onjuiste inschrijving kan haar daarom worden toegerekend (ECLI:NL:RVS:2016:244, rechtsoverweging 4.2).
  • Wanneer een aanvrager weet (of zou moeten weten) dat een ander onterecht op zijn adres staat ingeschreven en geen (of onvoldoende) actie onderneemt, kan die onjuiste inschrijving hem worden toegerekend. Dit blijkt uit meerdere zaken van de Afdeling:
    - Een zoon deed geen aangifte van zijn verhuizing bij de gemeente en stond daardoor nog inschreven op het adres van zijn vader. De vader had wel een brief naar de gemeente gestuurd en daarin gemeld dat zijn zoon was verhuisd. Hij ging ervan uit dat dat voldoende was. Hij ontdekte, naar eigen zeggen, pas veel later dat de gemeente hier niets mee had gedaan, omdat zijn zoon zelf aangifte moest doen. Volgens de Afdeling had de vader navraag bij de gemeente moeten doen, omdat hij wist of moest weten dat de inschrijving relevant was voor zijn huurtoeslag. De Afdeling gaat er ook vanuit dat post vanuit de overheid voor de zoon op het adres van de vader is ontvangen, aangezien de overheid uitgaat van het BRP-adres. De vader had daarom door moeten hebben dat zijn zoon nog op zijn adres ingeschreven stond en had actie moeten ondernemen. Doordat hij dat niet heeft gedaan, is de onjuiste inschrijving aan hem toe te rekenen (ECLI:NL:RVS:2017:2304, rechtsoverweging 7).
    - Een moeder stond toe dat haar dochter op haar adres ingeschreven bleef, omdat de dochter veel verschillende tijdelijke adressen had, waardoor het voor haar moeilijk was om die steeds aan de gemeente door te geven. Aangezien de moeder bewust de inschrijving toestond, kan die onjuiste inschrijving haar toegerekend worden (ECLI:NL:RVS:2016:1473, rechtsoverweging 7).
    - Een grootvader stemde in met de inschrijving van zijn kleindochter op zijn adres wegens administratieve redenen. Zonder geldige inschrijving zou zij haar studie niet kunnen voortzetten. Omdat de inschrijving met zijn medeweten en instemming plaatsvond, kan de onjuiste inschrijving hem worden toegerekend (ECLI:NL:RVS:2015:1906, rechtsoverweging 3.2).
    - Een zoon vindt dat de inschrijving van zijn ouders (die een tijd in Turkije verbleven) op zijn adres hem niet kan worden toegerekend. Hij zou namelijk bij de gemeente een formulier hebben ingediend dat het een briefadres moest zijn. De Afdeling vindt wel dat het hem kan worden toegerekend, omdat hij de gemeente had moeten aanspreken op het niet doorvoeren van de wijziging naar een briefadres of de gemeente had moeten verzoeken om een aantekening van onjuistheid in de BRP te plaatsen (ECLI:NL:RVS:2015:1097, rechtsoverweging 3.1).

1.3.2.5 Meerdere woningen op één BRP-adres

Toeslagen mag er in beginsel van uitgaan dat op één adres in de BRP ook maar één zelfstandige woning aanwezig is en dat iedereen op dat BRP-adres tot het huishouden van de aanvrager behoort (zie paragraaf 1.3.1.1). Hier kan echter van afgeweken worden als de aanvrager kan aantonen dat er wél meerdere zelfstandige woningen zijn (ECLI:NL:RVS:2012:BY7346, rechtsoverweging 3.3). Dit kan hij doen door bewijsstukken aan te leveren waaruit blijkt dat de woning beschikt over een eigen toegang en wezenlijke voorzieningen die niet met de andere personen op hetzelfde adres worden gedeeld. De aanvrager moet dan ook aannemelijk maken dat de andere personen (die Toeslagen heeft aangemerkt als partner of medebewoners), niet tot zijn huishouden behoren. Verder verlangt Toeslagen (volgens een standpunt van Vaktechniek) van de aanvrager dat hij serieuze pogingen heeft ondernomen om de woning te laten splitsen bij de gemeente. Lees hierover ook in relatie tot het partnerschap in paragraaf 1.7.2 van het hoofdstuk ‘Partner’ en in relatie tot de huurtoeslag in paragraaf 1.8.2.1 van het hoofdstuk ‘Huurtoeslag’.

1.4 Onjuiste inschrijving

Zoals besproken in paragraaf 1.3.1 is het adres in de BRP leidend, maar Toeslagen mag onder andere van het BRP-adres afwijken wanneer die inschrijving onjuist is. Hierbij gelden enkele voorwaarden, lees daarover in paragrafen 1.3.2.1 en 1.3.2.4. In deze paragraaf bespreken we:

1.4.1 Bewijslast voor de aanvrager

Wanneer de aanvrager stelt dat het BRP-adres van hemzelf of iemand anders onjuist is, is het aan hem om dit aannemelijk te maken. Dit geldt niet voor afwijkingen die vallen binnen een termijn van vijf dagen. Dan gebruikt Toeslagen zonder bewijs met maximaal 5 dagen terugwerkende kracht het BRP-adres (zie paragraaf 1.3.2.2). In de overige gevallen moet de aanvrager wél onderbouwen dat het BRP-adres niet klopt. Toeslagen beoordeelt dan “naar de omstandigheden […] waar iemand woont” (artikel 6, vierde lid, van de Awir).

Als Toeslagen het nodig vindt, moet de aanvrager bewijsstukken aanleveren voor de beoordeling van de feitelijke bewoning. In het bestuursrecht geldt een zogenoemde ‘vrije bewijsleer’. Dit betekent dat er veel ruimte is voor wat de aanvrager kan aanleveren als bewijs. Dit kunnen dus allerlei soorten documenten zijn. Zolang deze aannemelijk maken dat het BRP-adres onjuist is. En, indien nodig (als het om het adres van de aanvrager zelf gaat), wat het juiste adres is.

De Afdeling vindt ook dat een onjuiste BRP-inschrijving niet alleen met “stukken van officiële instanties” aangetoond kan worden. Wel zal de aanvrager dit “zoveel mogelijk met objectieve gegevens” moeten onderbouwen (ECLI:NL:RVS:2016:2886, rechtsoverweging 2.5). De Afdeling legt niet uit wat dit precies inhoudt. We geven enkele voorbeelden uit zaken waarin de Afdeling oordeelde dat de bewijsstukken voldoende waren ter onderbouwing van de stelling dat het BRP-adres onjuist was:

Ter informatie!  Voorbeelden uit jurisprudentie
  1. Een huurovereenkomst, verklaring van de verhuurder en verklaring van de verhuisde “medebewoner” die nog op het adres van de aanvrager ingeschreven stond. Er bestond alleen een zakelijke relatie tussen de aanvrager en de verhuurder. En ook tussen de aanvrager en de “medebewoner” (ECLI:NL:RVS:2016:2886, rechtsoverweging 2.5).
  2. Huurovereenkomst, huurbetalingen en gespreksverslagen van maatschappelijk werk. En schriftelijke verklaringen van de aanvrager, de verhuisde ex-partner, ouders, vrienden, een buurvrouw en toenmalige gastouder. Deze verklaringen waren volgens de Afdeling vanwege de niet-objectieve bron niet voldoende als zelfstandig bewijs, maar ondersteunden wel de stelling dat het BRP-adres onjuist was (ECLI:NL:RVS:2021:1921, rechtsoverweging 5.3).

We geven ook een voorbeeld van bewijsstukken waarvan de Afdeling oordeelde dat ze onvoldoende waren ter onderbouwing van de stelling dat het BRP-adres onjuist was:

Ter informatie!  Voorbeeld uit jurisprudentie

Een schriftelijke verklaring van een als medebewoner aangemerkte zoon is niet objectief vanwege de familierelatie met de aanvrager (zijn moeder). De zoon is bovendien zelf als medebewoner ook belanghebbende. De schriftelijke verklaring van zijn vader (waar de zoon feitelijk zou wonen) komt ook niet uit objectieve bron vanwege de familierelatie tussen vader en zoon. Enkele salarisstroken van de zoon die aan hem zijn gericht op het adres van zijn vader helpen door het ontbreken van dagtekeningen ook niet. Een in hoger beroep alsnog aangeleverde schriftelijke verklaring van de verhuurder van de vader vond de Afdeling ook te weinig bewijs (ECLI:NL:RVS:2020:2029, rechtsoverweging 6.3 en 6.4).

1.4.2 Bewijslast voor Toeslagen

Het kan ook zijn dat Toeslagen, niet de aanvrager, wil afwijken van het BRP-adres omdat het meent dat deze onjuist is. Toeslagen kan dan bijvoorbeeld iemand als partner of medebewoner aanmerken op basis van het feitelijke woonadres in plaats van de inschrijving in de BRP. De bewijslast ligt dan bij Toeslagen. En deze bewijslast van het ambtshalve besluit is des te belangrijker als het besluit in het nadeel van de aanvrager is. Toeslagen moet aantonen dat dit belastende besluit juist en terecht is. Lees hierover ook in paragraaf 1.5.5.3 van het hoofdstuk ‘Awb’.

Dat de bewijslast voor Toeslagen in deze situatie zwaar is, blijkt ook uit een uitspraak van de Afdeling. Toeslagen had een toeslagpartner aangemerkt op basis van het feitelijke woonadres. Dat woonadres was volgens Toeslagen anders dan het BRP-adres. Hoewel Toeslagen in beginsel het BRP-adres moet gebruiken, erkende de Afdeling dat hiervan afgeweken kan worden. Artikel 6, derde lid, van de Awir en artikel 3 van de UR Awir bieden namelijk de mogelijkheid om te achten dat iemand wel op zijn woonadres staat ingeschreven wanneer hij in de BRP niet op dat woonadres staat ingeschreven. Dit kan onder andere wanneer een partner of medebewoner zich ten onrechte niet op het adres bij de aanvrager heeft ingeschreven, maar daar feitelijk wel woont. Toeslagen onderbouwde zijn stelling dat de partner feitelijk op het adres van de aanvrager woonde met een ‘rapport uitkeringsfraude’ van de Sociale Recherche van de gemeente. Volgens de Afdeling mocht Toeslagen inderdaad op dit rapport afgaan, maar daar gelden wel bepaalde regels voor:

Ter informatie!  Voorbeeld uit jurisprudentie

“Het bestuursorgaan mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. […]. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. […]. De Afdeling is net als de rechtbank van oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen het rapport van 9 augustus 2016 aan de besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Het gaat om een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend rapport. Een bestuursorgaan, in dit geval de Belastingdienst/Toeslagen, mag, onverminderd zijn eigen verantwoordelijkheid om een besluit zorgvuldig voor te bereiden, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen die in zo een rapport zijn neergelegd.” (ECLI:NL:RVS:2022:231, rechtsoverweging 7.2)

1.4.3 Gevolgen van (vermoedelijk) onjuiste inschrijving

Het is aannemelijk geworden dat een BRP-adres onjuist is. Wat nu? Allereerst moet Toeslagen dan een terugmelding doen aan de gemeente (artikel 2.34, eerste lid, van de Wet BRP). Lees over deze terugmeldplicht in paragraaf 1.2.5. Vervolgens kan Toeslagen afwijken van het BRP-adres (artikel 1.7, tweede lid, onderdeel b, van de Wet BRP). Toeslagen moet dan een eigen oordeel vormen over het te gebruiken adres.

Let op!  Let op

Om van het feitelijke woonadres uit te gaan hoeft dus niet te worden voldaan aan artikel 3, tweede lid, onderdeel c, van de UR Awir. Waarbij dat feitelijke adres eerst ook in de BRP moet staan voordat Toeslagen dat adres met terugwerkende kracht kan gebruiken. Lees hierover ook in paragraaf 1.3.2.1.2.

Is Toeslagen bekend met het feitelijke woonadres van de aanvrager of een eventuele partner of medebewoner, dan kan Toeslagen dat adres gebruiken. Is dit niet bekend van de partner of medebewoner, maar is wél aannemelijk dat zij niet wonen op het adres van de aanvrager, dan kan Toeslagen deze personen buiten beschouwing laten in het huishouden van de aanvrager. Is echter van de aanvrager zelf geen adres bekend waarvan Toeslagen uit kan gaan, dan kan dit verdergaande gevolgen hebben. Lees hierover in paragraaf 1.5.1.

Ondertussen start de gemeente een adresonderzoek naar aanleiding van de terugmelding. Wat dat onderzoek inhoudt, lichten we toe in de volgende paragraaf.

1.4.4 Adresonderzoek

Met een adresonderzoek bepaalt de gemeente waar iemand feitelijk woont. De gemeente start zo’n onderzoek naar aanleiding van een terugmelding over een BRP-adres. De gemeente kan een adresonderzoek ook uitvoeren op verzoek van een belanghebbende, waarover verderop meer in paragraaf 1.4.4.3.

De circulaire ‘Adresonderzoek BRP’ geeft uitleg over het adresonderzoek. Bij twijfel over de juistheid van een inschrijving in de BRP start de gemeente een adresonderzoek. De aanleiding van die twijfel kan divers zijn, waaronder de terugmelding van een bestuursorgaan of een melding van een persoon. De gemeente is verplicht om het onderzoek te starten binnen uiterlijk vijf werkdagen nadat de gemeente een terugmelding van een bestuursorgaan heeft ontvangen (artikel 28 van het Besluit BRP). Deze termijn wordt ook nagestreefd in andere gevallen (onderdeel 4.2 van de circulaire ‘Adresonderzoek BRP’). De gemeente streeft ernaar om het adresonderzoek binnen tien weken af te ronden (onderdeel 6 van de circulaire ‘Adresonderzoek BRP’).

Wanneer de gemeente een adresonderzoek start, vermeldt het in de BRP dat het adres in onderzoek is. Bestuursorganen zijn dan niet meer verplicht het adres te gebruiken (zie paragraaf 1.2.4.1). Dat geldt dan niet meer alleen voor het bestuursorgaan dat de eventuele terugmelding heeft gedaan, maar voor alle bestuursorganen die het BRP-adres gebruiken. Een gemeld adres hoeft overigens niet in onderzoek geplaatst te worden als “blijkt dat een melding binnen vijf werkdagen kan worden afgehandeld via bijvoorbeeld e-mail of telefoon” (onderdeel 3.1 van de circulaire ‘Adresonderzoek BRP’).

De eerste stap in het adresonderzoek kan het aanschrijven van de persoon zijn. De gemeente wijst hem/haar dan op de plicht om aangifte te doen van adreswijziging. De gemeente stuurt deze brief naar het laatste bekende adres in de BRP en/of naar een vermoedelijk nieuw adres dat in een terugmelding staat. Bij geen reactie, wordt het adresonderzoek vervolgd. Bij blijvende twijfel kan de gemeente de persoon om bewijs vragen. Blijkt vervolgens dat de persoon nog op het BRP-adres woont, dan wordt het adresonderzoek beëindigd. Wordt echter duidelijk dat hij/zij niet meer op dat adres woont, dan kan de gemeente het BRP-adres ambtshalve wijzigen. Of als de persoon alsnog aangifte van verhuizing doet, dan verwerkt de gemeente die verhuizing in de BRP (onderdeel 4.3 van de circulaire ‘Adresonderzoek BRP’).

Soms is toch nog verder onderzoek naar het feitelijke woonadres nodig. De gemeente kan dan een toezichthouder inschakelen. Of internetonderzoek of onderzoek via social media doen. Of met een andere instantie contact opnemen voor meer informatie (bijvoorbeeld DUO als het om een student gaat). Ook kan gedacht worden aan nutsbedrijven, woningbouwcorporaties, uitkeringsinstanties en ziektekostenverzekeraars. Zelfs een huisbezoek behoort tot de mogelijkheden (onderdelen 4.4 en 4.5 van de circulaire ‘Adresonderzoek BRP’).

Na afloop van het adresonderzoek is de gemeente verplicht om het bestuursorgaan dat een terugmelding heeft gedaan te informeren (zie ook paragraaf 1.2.5). Is de melding niet door een bestuursorgaan gedaan, dan geldt geen verplichting, maar streeft de gemeente er evengoed naar om de melder op de hoogte te brengen van het resultaat van het adresonderzoek (onderdeel 4.7 van de circulaire ‘Adresonderzoek BRP’).

Het adresonderzoek kan verschillende resultaten hebben (onderdeel 4.8 van de circulaire ‘Adresonderzoek BRP’):

  • De persoon woont nog op het BRP-adres: de BRP wijzigt niet.
  • De persoon woont niet op het BRP-adres en
    • het feitelijke woonadres is bekend: de gemeente wijst hem/haar op de aangifteplicht en schrijft hem/haar bij het uitblijven van aangifte ambtshalve op het woonadres in.
    • het feitelijke woonadres is niet bekend: de gemeente kijkt of inschrijving op een briefadres mogelijk is of registreert de persoon ambtshalve als vertrokken.

1.4.4.1 Bewijslast verzoek adresonderzoek

De gemeente wijzigt niet zomaar een BRP-adres. Zoals de Afdeling bijvoorbeeld aangaf: voor het wijzigen van eenmaal in de BRP geregistreerde gegevens of het plaatsen van een aantekening van onjuistheid bij bepaalde gegevens zal onomstotelijk moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn (ECLI:NL:RVS:2012:BV1205, rechtsoverweging 2.4). Dit betekent dat voor de gemeente naar aanleiding van het adresonderzoek onomstotelijk moet vaststaan dat het BRP-adres niet klopt.

Dit betekent echter niet dat het bestuursorgaan als terugmelder of de aanvrager die zelf een adresonderzoek aanvraagt met onomstotelijk bewijs moet komen. Bestuursorganen moeten tenslotte al met gerede twijfel aan het BRP-adres een terugmelding doen (zie paragraaf 1.2.5). En een aanvrager heeft vaak ook niet de mogelijkheid om aan onomstotelijk bewijs te komen. De Afdeling bevestigde dit:

Ter informatie!  Voorbeeld uit jurisprudentie

Een belanghebbende vroeg een adresonderzoek aan en leverde onder andere meerdere verklaringen aan dat een derde niet op het adres woonde. Volgens de Afdeling was er daarom gerede twijfel aan de juistheid van de inschrijving van die persoon op het adres. De gemeente had daarom een adresonderzoek moeten verrichten. “Hieraan doet niet af dat voor het wijzigen van eenmaal in de basisadministratie geregistreerde gegevens of het plaatsen van een aantekening van onjuistheid bij bepaalde gegevens, […], onomstotelijk zal moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn. Daarbij is van belang dat dit geval zich onderscheidt van gevallen waarin de verzoeker om wijziging van hem betreffende gegevens vraagt […]. Hier betreft het een verzoek van een derde om het plaatsen van een aantekening bij gegevens van een ander. Indien de verzoeker gemotiveerd concrete aanknopingspunten heeft aangedragen die gerede twijfel zaaien met betrekking tot de inschrijving, wat hier het geval is, dient het college de juistheid van de inschrijving te onderzoeken, aangezien de verzoeker die met de gevolgen van een inschrijving van een ander op zijn adres wordt geconfronteerd, in beginsel niet over de noodzakelijke gegevens beschikt of kan beschikken om onomstotelijk de onjuistheid van die inschrijving aan te tonen.” (ECLI:NL:RVS:2014:2014, rechtsoverweging 3.1).

1.4.4.2 Terugwerkende kracht

De gemeente corrigeert een adreswijziging niet met terugwerkende kracht in de BRP (zie paragraaf 1.2.3.2). Toeslagen kan de correctie wél met terugwerkende kracht toepassen. Dit kan in ieder geval vanaf het moment

Hiervoor is geen aanvullend bewijs nodig. Voor verdere terugwerkende kracht is het wel aan de aanvrager om de eerdere verhuizing aannemelijk te maken (zie paragraaf 1.4.1).

1.4.4.3 Adresonderzoek op verzoek van aanvrager

Niet alleen Toeslagen kan met een terugmelding zorgen voor een adresonderzoek, ook een burger (aanvrager) kan een melding bij de gemeente doen. Hij moet dan gemotiveerd aangeven waarom een adresgegeven niet klopt (zie onderdeel 3.1 van de circulaire ‘Adresonderzoek BRP’). Bij twijfel over de juistheid van het adres, moet de gemeente dan ook een adresonderzoek starten. De Afdeling gaf ook aan dat een aanvrager de gemeente kan verzoeken om een aantekening van ‘onjuistheid’ of ‘in onderzoek’ te plaatsen bij de inschrijving van iemand anders op zijn adres. Als hij gemotiveerd concrete aanknopingspunten aandraagt die gerede twijfel zaaien over de inschrijving moet de gemeente een adresonderzoek starten (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2015:583, rechtsoverweging 3.3).

1.5 Geen adres bekend (VOW)

Is van iemand geen adres bekend, dan wordt dit ook wel ‘vertrokken onbekend waarheen’ (VOW) genoemd. Deze status kan in de BRP staan. Toeslagen kan ook zelf constateren dat er geen feitelijk woonadres bekend is en dat het BRP-adres onjuist is. Lees meer over (mogelijk) onjuiste inschrijvingen in paragraaf 1.4. Toeslagen doet dan een terugmelding naar de gemeente, welke dan een adresonderzoek uitvoert (lees hierover in paragrafen 1.2.5 en 1.4.4). Hiermee achterhaalt de gemeente mogelijk alsnog het feitelijke woonadres en registreert deze dan in de BRP. Zo niet, en is de gemeente het eens met de constatering van Toeslagen dat het BRP-adres onjuist is, dan kan de gemeente de VOW-status in de BRP vastleggen.

We bespreken hierna de gevolgen van een onbekend adres:

1.5.1 Adres aanvrager onbekend

Wanneer van de aanvrager geen adres bekend is, heeft dit verschillende gevolgen:

1.5.1.1 Gevolgen voor de uitbetaling

Bij gerede twijfel over de juistheid van het adres van de aanvrager, of als dit adres ontbreekt, kan Toeslagen:

1.5.1.2 Gevolgen voor bekendmaking besluiten

Toeslagen verzendt alle besluiten per post. Alleen (herziene) voorschotbeschikkingen mogen uitsluitend digitaal verzonden worden (lees hierover in paragraaf 1.5.2.3 van het hoofdstuk ‘Awb’). Voor verzending moet Toeslagen dus een adres weten. Als het feitelijke woonadres niet bekend is, kan het besluit naar een briefadres verstuurd worden. Is echter geen enkel adres van de aanvrager bekend, dan verstuurt Toeslagen het besluit niet.

Dit heeft gevolgen. Een besluit treedt namelijk pas in werking wanneer het bekend is gemaakt (artikel 3:40 van de Awb). Lees over de bekendmaking van besluiten in paragraaf 1.5.2 van het hoofdstuk ‘Awb’. Wordt een besluit niet verzonden en daarmee ook niet bekendgemaakt, dan treedt het dus niet in werking. Dit betekent dat het besluit nog niet bestaat. Het besluit kan dan ook niet uitgevoerd worden. Dit betekent ook dat er door de aanvrager nog geen bezwaar gemaakt kan worden. Lees over de gevolgen voor de bezwaartermijn in paragraaf 1.2.4.1.1 van het hoofdstuk ‘Bezwaar’ en in paragraaf 1.5.2.2 van het hoofdstuk ‘Awb’.

1.5.1.3 Gevolgen per toeslag

Wanneer van de aanvrager geen woonadres bekend is, kan dit gevolgen hebben voor het recht op de toeslag. Dit verschilt per toeslag. We lichten dit in de volgende paragrafen kort toe voor iedere toeslag.

1.5.1.3.1 Huurtoeslag

Een aanvrager die geen geregistreerd woonadres heeft, heeft geen recht op huurtoeslag. Voorwaarde voor de huurtoeslag is namelijk dat de aanvrager als ingezetene staat ingeschreven op het adres van de huurwoning in de BRP (artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van de Wht). Tenzij de gegevens in de BRP onjuist zijn en dit niet aan de aanvrager toegerekend kan worden (tweede lid). Lees over deze inschrijvingsvoorwaarde voor de huurtoeslag in paragraaf 1.8.1 van het hoofdstuk ‘Huurtoeslag’. En lees over de genoemde uitzondering erop in paragraaf 1.3.2.4 en paragraaf 1.8.2 van het hoofdstuk ‘Huurtoeslag’.

Blijft op het adres een partner of medebewoner wonen en ingeschreven staan nadat de aanvrager VOW wordt, dan kan die persoon voor het adres huurtoeslag aanvragen.

Briefadres en geheim adres

Heeft iemand geen woonadres in de BRP, maar wel een briefadres, dan bestaat in beginsel geen recht op huurtoeslag. Iemand met een geheim adres, heeft meestal alleen een briefadres in de BRP. Onder bepaalde voorwaarden is dan toch huurtoeslag mogelijk voor het feitelijke woonadres. Lees hierover in paragraaf 1.8.2.2 van het hoofdstuk ‘Huurtoeslag’.

1.5.1.3.2 Kinderopvangtoeslag

Een aanvrager zonder geregistreerd woonadres heeft geen recht op kinderopvangtoeslag. Er moet namelijk aan de voorwaarden van artikel 4 van de Awir worden voldaan. Eén van die voorwaarden is dat het kind en de ouder op hetzelfde woonadres in de BRP ingeschreven staan. Een briefadres voldoet hiervoor in beginsel niet, aangezien het wetsartikel expliciet “woonadres” noemt. Wanneer de aanvrager (en/of het kind) VOW is, wordt dus niet aan deze voorwaarde voldaan en bestaat er in beginsel geen recht op kinderopvangtoeslag. Lees meer over artikel 4 van de Awir in relatie tot het recht op kinderopvangtoeslag in paragrafen 1.2.3.1.5 en 1.5.3 van het hoofdstuk ‘Kind’.

1.5.1.3.3 Kindgebonden budget

Een aanvrager zonder geregistreerd woonadres kan recht hebben op kindgebonden budget (zolang aan de overige voorwaarden wordt voldaan). Voor deze toeslag hoeven de ouder en het kind namelijk niet op hetzelfde woonadres ingeschreven te staan, zoals voor kinderopvangtoeslag (zie vorige paragraaf). Voor het kindgebonden budget geldt artikel 4 van de Awir namelijk niet (artikel 1, derde lid, van de Wkb). Lees hierover ook in paragraaf 1.5.1 van het hoofdstuk ‘Kind’.

1.5.1.3.4 Zorgtoeslag

Voor het recht op zorgtoeslag geldt geen voorwaarde met betrekking tot de inschrijving in de BRP. Iemand die VOW is kan daarom zorgtoeslag ontvangen wanneer aan alle voorwaarden daarvoor wordt voldaan.

1.5.2 Adres partner/medebewoner onbekend

Staat een partner niet langer op een woonadres geregistreerd, dan is hij/zij geen partner van de aanvrager meer. Tenzij zij gehuwd of geregistreerde partners zijn, dan blijft het partnerschap bestaan, omdat inschrijving op hetzelfde woonadres hiervoor geen voorwaarde is. Voor alle andere partnerschappen is dit wél een voorwaarde (artikel 3, tweede lid, van de Awir). Lees hierover meer in paragrafen 1.3.1.1 en 1.3.2 van het hoofdstuk ‘Partner’.

Let op!  Let op

Voor huurtoeslag geldt een uitzondering. Gehuwde en geregistreerde partners die niet op hetzelfde woonadres ingeschreven staan, zijn voor de huurtoeslag geen partner (artikel 1a, derde lid, van de Wht). Voor deze toeslag verbreekt het partnerschap dus wel wanneer de partner geen geregistreerd woonadres meer heeft.

Voor medebewoners geldt hetzelfde. Iemand is alleen medebewoner wanneer hij op hetzelfde woonadres als de aanvrager staat ingeschreven in de BRP (artikel 2, eerste lid, onderdeel e, van de Awir). Wanneer een medebewoner VOW wordt, is hij dus niet langer een medebewoner.

1.6 Wonen buiten Nederland

Tot nu toe hebben we het in dit hoofdstuk gehad over mensen die in Nederland wonen. Toeslagen heeft echter ook te maken met mensen die buiten Nederland wonen. De Awir kent verschillende regels voor wanneer iemand

  • wel staat ingeschreven op zijn woonadres buiten Nederland: paragraaf 1.6.1
  • niet staat ingeschreven op zijn woonadres buiten Nederland: paragraaf 1.6.2

1.6.1 Wel ingeschreven

Wanneer iemand op zijn woonadres buiten Nederland staat ingeschreven in een met de BRP vergelijkbare registratie, dan wordt die buitenlandse registratie gelijkgesteld met de BRP (artikel 6, eerste lid, van de Awir).

1.6.2 Niet ingeschreven

Wanneer iemand niet op zijn woonadres buiten Nederland staat ingeschreven, dan wordt hij in bepaalde situaties wel worden geacht op zijn woonadres te zijn ingeschreven in een buitenlandse, met de BRP vergelijkbare registratie (artikel 6, tweede lid, van de Awir). Die situaties staan in artikel 3, eerste lid, van de UR Awir. Volgens dat artikel wordt iemand die niet in Nederland woont geacht op zijn woonadres buiten Nederland te zijn ingeschreven in een buitenlandse met de BRP vergelijkbare registratie als:

  • a. hij vanwege zijn functie of vanwege de functie van een van de tot zijn huishouden behorende personen niet kan of niet hoeft te worden ingeschreven in een registratie;
  • b. blijkt dat hij niet woont op het adres waarop hij is ingeschreven in de bevolkingsregistratie in zijn woonland;
  • c. zijn woonland geen registratie of geen met de BRP vergelijkbare registratie heeft.