17 Herziening
1.1 Inleiding
Een bestuursorgaan kan niet zomaar terugkomen op een besluit. Dit heeft te maken met rechtszekerheid: een belanghebbende moet kunnen vertrouwen in de juistheid van een besluit en mag niet geconfronteerd worden met onverwachtse wijzigingen (lees hierover meer in paragrafen 1.5.6 en 1.6.5 van het hoofdstuk ‘Awb’). Dit wil echter niet zeggen dat het bestuursorgaan voor altijd gehouden blijft aan een eenmaal genomen besluit. Onder bepaalde voorwaarden mogen besluiten herzien worden. Herzien betekent het ambtshalve of op verzoek wijzigen of intrekken van een eerder genomen besluit. In dit hoofdstuk bespreken we de regels voor het herzien van besluiten zoals die gelden voor Toeslagen. Er gelden verschillende regels voor het herzien van verschillende soorten besluiten, waaronder voorschotten en definitieve toekenningen. Dit heeft ook weer te maken met de rechtszekerheid. Een belanghebbende mag van een definitieve toekenning namelijk meer zeker zijn dan van een voorschot. Dit komt doordat het ontvangen van een voorschot nog niet wil zeggen dat er ook daadwerkelijk recht bestaat op de toeslag. Of op datzelfde bedrag aan toeslag. Het recht op de toeslag en de hoogte van het toeslagbedrag worden pas vastgesteld met de definitieve toekenning (ook wel: tegemoetkoming). Die definitieve toekenning moet een belanghebbende dus wel de zekerheid geven dat er recht bestaat op het bedrag dat daarmee is toegekend. Om deze reden gelden er voor het herzien van een definitieve toekenning strengere regels dan voor het herzien van een voorschot.
In dit hoofdstuk
We bespreken eerst het herzien van voorschotten (paragraaf 1.2). Daarna gaan we in op de regels rondom het herzien van definitieve toekenningen (paragraaf 1.3). Vervolgens komt het herzieningsverzoek aan bod (paragraaf 1.4).
Afkortingen en begrippen
In het hoofdstuk ‘Afkortingen en begrippen’ staat een afkortingen- en begrippenlijst. Hierin staan alle in het Handboek gebruikte afkortingen. Ook worden veel begrippen toegelicht. Kijk daar dus als een afkorting of begrip onbekend of onduidelijk is.
1.2 Herziening van voorschotten
Het recht op een toeslag, en de hoogte daarvan, wordt pas echt vastgesteld met de definitieve toekenning (tegemoetkoming) na afloop van het berekeningsjaar. Aanvragers van de toeslag maken de kosten echter al eerder, gedurende het berekeningsjaar (het kalenderjaar waarop de toeslag betrekking heeft). Zo zal doorgaans iedere maand de verhuurder, kinderopvangorganisatie of zorgverzekeraar betaald moeten worden. Om die reden betaalt Toeslagen gedurende het berekeningsjaar vast maandelijks een voorschot op de definitieve toekenning uit. Lees meer over het voorschot en de uitbetaling daarvan in het hoofdstuk ‘Voorschotverlening’.
Over het herzien van voorschotten bespreken we verder:
- de reden om een voorschot te herzien: paragraaf 1.2.1
- de bevoegdheid om een voorschot te herzien: paragraaf 1.2.2
- gewijzigde omstandigheden als aanleiding om een voorschot te herzien: paragraaf 1.2.3
- een bezwaar als aanleiding om een voorschot te herzien: paragraaf 1.2.4
1.2.1 Reden om voorschot te herzien
De reden voor het herzien van een voorschot is altijd om het voorschotbedrag zo dicht mogelijk bij het vermoedelijke bedrag van de definitieve toekenning te krijgen. Artikel 16, eerste lid, van de Awir bepaalt namelijk dat Toeslagen de belanghebbende die een aanvraag voor een tegemoetkoming indient, een voorschot verleent tot het bedrag waarop de tegemoetkoming (definitieve toekenning) vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Er moet dus geprobeerd worden om het voorschotbedrag zoveel mogelijk gelijk te laten zijn aan het bedrag van de latere definitieve toekenning. Toeslagen kan dit doen door de gegevens die de aanvrager opgeeft in de aanvraag te controleren. Het is echter onmogelijk om alle aanvragen te controleren (lees hierover ook in paragraaf 1.3.2 van het hoofdstuk ‘Toezicht en handhaving’). Ook zijn op het moment van de aanvraag nog niet alle relevante gegevens bekend (zoals bijvoorbeeld het jaarinkomen of het totaal aantal afgenomen uren kinderopvang). Toeslagen is mede daarom ook niet verplicht om alle gegevens in iedere aanvraag te controleren voordat een voorschot verleend wordt.
Aangezien Toeslagen moet streven naar de situatie waarin het voorschotbedrag gelijk is aan het definitieve bedrag, kan het nodig zijn om het voorschotbedrag tijdens het jaar aan te passen. De Afdeling bevestigt dit in vaste jurisprudentie: “Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen […] vloeit uit het bepaalde in artikel 16, eerste lid, in samenhang gelezen met het vierde lid […] van de Awir, voort dat aan de verlening van een voorschot niet het gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II, 2004-2005, 29 764, nr. 3, pagina’s 48 en 49) kan worden afgeleid dat bedoeld is dat een verleend voorschot kan worden herzien, indien na verlening blijkt dat dit tot een hoger of lager bedrag is toegekend, dan dat waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.” (ECLI:NL:RVS:2010:BL5341, rechtsoverweging 2.4).
Met het ‘gerechtvaardigd vertrouwen’ wordt overigens gedoeld op het vertrouwensbeginsel. Lees over dat beginsel in paragraaf 1.6.6 van het hoofdstuk ‘Awb’.
1.2.2 Bevoegdheid om voorschot te herzien
Dat Toeslagen voorschotten mag herzien is vastgelegd in artikel 16, vijfde lid, van de Awir: “De Belastingdienst/Toeslagen kan het voorschot herzien, met dien verstande dat het voorschot daarbij niet kan worden verlaagd indien op het tijdstip van de herziening ten minste vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar.”
1.2.2.1 Eén beperking
Dit wetsartikel geeft maar één beperking op het herzien van voorschotten: na vijf jaren na de laatste dag van het jaar waarop de toeslag betrekking heeft, mag het voorschot niet meer worden verlaagd. In de meeste gevallen heeft Toeslagen de toeslag binnen die tijd al definitief vastgesteld. Is dat, om welke reden dan ook, toch niet gebeurd, dan mag Toeslagen het bedrag niet meer lager vaststellen dan het laatste voorschotbedrag. Dit betekent dat een definitieve toekenning die na deze termijn van vijf jaren wordt afgegeven, tenminste moet worden vastgesteld op hetzelfde bedrag als het laatste voorschot. Of op een hoger bedrag. Op een lager bedrag mag niet. Ook niet als blijkt dat er eigenlijk helemaal geen recht is op de toeslag.
Deze beperking heeft te maken met rechtszekerheid (waarover meer in paragrafen 1.5.6 en 1.6.5 van het hoofdstuk ‘Awb’). Na zo’n lange tijd mag de belanghebbende er zeker van zijn dat er niets meer wijzigt. In ieder geval niet in zijn nadeel.
Hiernaast heeft deze beperking te maken met de mogelijkheid van een belanghebbende om een herzieningsverzoek in te dienen. Eerder kende artikel 16, vijfde lid, van de Awir (wettekst 2016) de beperking van vijf jaren nog niet. Toeslagen kon toen altijd nog het voorschot herzien, ook in het nadeel. De termijn voor het indienen van een herzieningsverzoek voor de definitieve toekenning was toen vijf jaren na het berekeningsjaar. Dit betekende dat als Toeslagen na deze vijf jaren het voorschot in het nadeel herzag of dan pas de definitieve berekening vaststelde, de belanghebbende geen mogelijkheid had om hiertegen op te komen met een herzieningsverzoek. Daarom is artikel 16, vijfde lid, van de Awir aangepast. De termijn voor het indienen van een herzieningsverzoek voor de definitieve toekenning is ook opgerekt. Zo’n verzoek is nu namelijk pas te laat nadat vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar én de belanghebbende niet binnen een jaar na de dagtekening van definitieve toekenning om herziening heeft verzocht (artikel 5a, eerste lid, onderdeel a, van de UR Awir). Op deze manier heeft de belanghebbende altijd in ieder geval één jaar voor het indienen van een herzieningsverzoek tegen een definitieve toekenning, ook als deze na (of vlak voor) de termijn van vijf jaren is vastgesteld. Dit extra jaar komt voort uit jurisprudentie van de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2018:2210, rechtsoverwegingen 4.1 en 4.2). Lees meer over herzieningsverzoeken en de termijnen die hiervoor gelden in paragraaf 1.4.2.
1.2.2.2 Ruime bevoegdheid
Naast de beperking van de vijf-jaren-termijn, kent artikel 16, vijfde lid, van de Awir geen verdere beperkingen op de bevoegdheid om voorschotten te herzien. Het artikel geeft slechts aan dat Toeslagen het voorschot kan herzien. Dit geeft Toeslagen een zeer ruime bevoegdheid. Dit betekent dat een voorschot herzien kan worden op verzoek van een belanghebbende, maar ook ambtshalve. Toeslagen herziet het voorschot in dat geval uit zichzelf zonder verzoek daartoe van de belanghebbende.
Deze ruime bevoegdheid betekent ook dat een herziening van het voorschot zowel in het voordeel als in het nadeel van de belanghebbende kan uitpakken. En ook dat er geen termijn geldt, anders dan de hiervoor besproken termijn van vijf jaren voor herzieningen in het nadeel. Het voorschot mag dan ook te allen tijde, op ieder moment, herzien worden in het voordeel.
Deze ruime bevoegdheid betekent echter niet dat alles altijd mag. Een herziening van een voorschotbeschikking is een besluit. Toeslagen moet daarom bij de voorbereiding en totstandkoming ervan rekening houden met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (zie paragraaf 1.6 van het hoofdstuk ‘Awb’). Zo moet er bijvoorbeeld vanwege het zorgvuldigheidsbeginsel goed onderzoek worden gedaan en moet het voorschot spoedig worden herzien zodra blijkt dat er recht bestaat op een lager bedrag. Hoewel, zoals besproken, Toeslagen in beginsel op ieder moment het voorschot nog mag herzien, is het wel belangrijk dat de belanghebbende weet waar hij aan toe is. Hierbij past om het voorschot spoedig te herzien nadat Toeslagen weet dat het voorschotbedrag te hoog is. Bovendien wordt de terugvordering voor de belanghebbende hoger hoe langer Toeslagen wacht met herzien.
1.2.3 Aanleiding om voorschot te herzien: gewijzigde omstandigheden
Verschillende dingen kunnen aanleiding geven om het voorschotbedrag te herzien om het bedrag dichter bij het vermoedelijke bedrag van de definitieve toekenning te krijgen. Zo kunnen de omstandigheden van de belanghebbende zijn gewijzigd. Of Toeslagen ontdekt op enig moment dat de omstandigheden toch anders zijn dan zoals de belanghebbende deze had opgegeven. Dit kan doordat Toeslagen zelf onderzoek heeft verricht (lees hierover meer in paragraaf 1.4 van het hoofdstuk ‘Toezicht en handhaving’). Toeslagen kan deze ontdekking (dat de werkelijke omstandigheden afwijken van die waarmee in de berekening van het voorschot rekening zijn gehouden) ook doen op basis van een bezwaarschrift.
We bespreken hier eerst het herzien van voorschotten naar aanleiding van gewijzigde omstandigheden. Daarna komt het herzien naar aanleiding van een bezwaarschrift aan bod in paragraaf 1.2.4.
Een aanvrager kan op ieder moment een wijziging in zijn omstandigheden doorgeven die van invloed is op de hoogte van het voorschot. Of waarvan de aanvrager denkt dat het van invloed is. We bespreken hierna:
- wie wijzigingen kunnen doorgeven: paragraaf 1.2.3.1
- hoe wijzigingen kunnen worden doorgegeven: paragraaf 1.2.3.2
- de ingangsdatum van wijzigingen: paragraaf 1.2.3.3
- welke wijzigingen verplicht zijn om door te geven: paragraaf 1.2.3.4
- de termijn waarbinnen verplichte wijzigingen doorgegeven moeten worden: paragraaf 1.2.3.5
1.2.3.1 Wie kunnen wijzigingen doorgeven?
Artikel 17 van de Awir gaat over het doorgeven van wijzigingen wanneer een voorschot is verleend. Hierin staat onder andere wie die wijzigingen kunnen doorgeven.
Het ligt voor de hand dat in ieder geval de aanvrager wijzigingen mag doorgeven. Sterker nog, de aanvrager is op grond van artikel 17, eerste lid, van de Awir verplicht om bepaalde wijzigingen door te geven (waarover in paragraaf 1.2.3.4 meer).
Let op
In artikel 17, eerste lid, van de Awir staat ‘belanghebbende’. De Awir bedoelt met het begrip belanghebbende alleen de aanvrager. Hiermee wordt dus niet eventuele andere belanghebbenden, zoals de toeslagpartner of medebewoner, bedoeld. Lees hierover verder in paragraaf 1.2.1 van het hoofdstuk ‘Aanvrager’.
De toeslagpartner en medebewoner kunnen ook wijzigingen doorgeven. In artikel 17, derde en vierde lid, van de Awir staat hierover het volgende:
- als de belanghebbende een partner heeft, kan de melding ook door de partner worden gedaan
- als de melding betrekking heeft op een medebewoner, kan de melding ook worden gedaan door de medebewoner.
Hieruit blijkt dat de toeslagpartner alle wijzigingen kan doorgeven die de aanvrager kan (of moet) doorgeven. Dit betekent dat toeslagpartners ook wijzingen kunnen doorgeven die betrekking hebben op de aanvrager. Medebewoners kunnen alleen wijzigingen doorgeven die op henzelf betrekking hebben. Lees over wanneer iemand toeslagpartner of medebewoner is in de hoofdstukken ‘Partner’ en ‘Medebewoner’.
De aanvrager, toeslagpartner en medebewoner kunnen ook iemand inschakelen om wijzigingen door te geven aan Toeslagen. Er is dan sprake van een gemachtigde. Of eventueel van een wettelijke vertegenwoordiger. Lees over deze twee begrippen meer in paragrafen 1.4.2 en 1.4.3 van het hoofdstuk ‘Awb’.
1.2.3.2 Hoe kunnen wijzigingen worden doorgegeven?
Volgens artikel 5, eerste lid, van de UR Awir kunnen wijzigingen zowel schriftelijk als elektronisch doorgegeven worden. Bepaalde wijzigingen kunnen ook telefonisch, of op een andere manier mondeling, worden doorgegeven. Dit blijkt uit artikel 5, zesde lid, van de UR Awir. Volgens dit artikel mogen de volgende wijzigingen mondeling doorgegeven worden:
- een verhoging van een geschat toetsingsinkomen die leidt tot een verlaging van de toeslag met meer dan € 500
- en wijzigingen die leiden tot een beëindiging van het voorschot.
Overigens zal Toeslagen ook andere soorten wijzigingen die telefonisch worden doorgegeven accepteren. Zolang de persoon die belt één van de personen is die een wijziging mag doorgeven (zie paragraaf 1.2.3.1) en alle benodigde gegevens kan melden om de wijziging door te kunnen voeren. Het moet namelijk aangemoedigd worden om zo spoedig mogelijk relevante wijzigingen te melden. Het past hier niet bij om iemand die zich telefonisch meldt met een relevante wijziging te verplichten deze wijziging schriftelijk of elektronisch door te geven. Des te meer als iemand aangeeft hier niet toe in staat te zijn.
Wijzigingen die elektronisch worden doorgegeven, komen direct in het TVS terecht en zullen automatisch verwerkt worden in een herziene voorschotbeschikking. Een schriftelijk of telefonisch gemelde wijziging moet door een medewerker verwerkt worden in TVS.
1.2.3.3 Per wanneer hebben wijzigingen effect?
Wijzigingen gedurende de maand (na de eerste dag) hebben niet direct effect, maar pas vanaf de eerste dag van de volgende maand. Een wijziging op de eerste dag van de maand heeft wél direct effect. In artikel 5 van de Awir staat namelijk: “Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen alsmede voor de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen, wordt een wijziging in de omstandigheden en van de leeftijd van de belanghebbende, de partner of een medebewoner die zich voordoet na de eerste dag van de maand, in aanmerking genomen vanaf de eerste dag van de daaropvolgende maand.”
Vanwege artikel 5 van de Awir is het ook alleen mogelijk om een toeslag te ontvangen per de eerste dag van de maand. Hetzelfde geldt voor de beëindiging van een toeslag. Geeft een aanvrager toch een andere start- of einddatum door, dan heeft dit dus niet direct effect, maar pas per de eerste dag van de volgende maand.
Voorbeeld
Iemand verhuist op 15 maart naar een nieuwe huurwoning en vraagt met ingang van diezelfde datum huurtoeslag aan. Deze aanvrager kan dan op z’n vroegst per 1 april huurtoeslag krijgen. Vervolgens verhuist de aanvrager op 15 augustus weer. Dit keer naar een koopwoning en beëindigt daarom de huurtoeslag per 15 augustus. Er wordt dan nog de hele maand augustus huurtoeslag ontvangen en de beëindiging heeft pas effect per 1 september.
1.2.3.3.1 Uitzondering kinderopvangtoeslag
Voor de kinderopvangtoeslag geldt een uitzondering op artikel 5 van de Awir. Artikel 1.3, tweede lid, van de Wko bepaalt namelijk: “Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen van toepassing met uitzondering van artikel 5 van die wet op wijzigingen in de kosten van kinderopvang per kind, bedoeld in artikel 1.7, eerste lid, onderdeel b”. In dit laatstgenoemde artikel staat dat de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk is van de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
- het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
- de voor die kinderopvang te betalen prijs, […], en
- de soort kinderopvang.
Dit betekent dat de uitzondering op artikel 5 van de Awir alleen geldt voor wijzigingen in de kosten van kinderopvang. Hieronder valt het aantal opvanguren, de uurprijs en de soort kinderopvang (dagopvang, buitenschoolse opvang, gastouderopvang of opvang door een kindercentrum). Maar ook andere wijzigingen die direct verband hebben met de kosten, zoals het aangaan van een overeenkomst met een kinderopvangorganisatie en het wijzigen van opvanglocatie.
Het is ook mogelijk om gedurende de maand kinderopvangtoeslag aan te vragen of te beëindigen. Het kan namelijk zijn dat iemand niet op de eerste dag van de maand, maar pas later, kosten voor kinderopvang begint te maken. Of geen kosten meer maakt. Deze wijzigingen in omstandigheden vallen dus ook onder de uitzondering van artikel 1.3, tweede lid, van de Wko. Het moet namelijk met direct effect mogelijk zijn om kinderopvangtoeslag aan te vragen wanneer de kosten voor kinderopvang halverwege een maand gemaakt worden. En dus ook om met direct effect de toeslag te beëindigen wanneer die kosten niet meer gemaakt worden.
1.2.3.3.2 Overlijden op eerste dag van de maand
Wanneer iemand komt te overlijden op de eerste dag van de maand, dan is dit een wijziging op de tweede dag van de maand. Die volgende dag is namelijk de eerste dag dat de persoon niet meer leeft. De wijziging in omstandigheden (het overlijden) heeft vervolgens op grond van artikel 5 van de Awir effect per de eerste dag van de eerstvolgende maand. Dit oordeelde de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2014:1818, rechtsoverweging 4.1).
1.2.3.4 Welke wijzigingen moeten verplicht worden doorgegeven?
Artikel 17, eerste lid, van de Awir bepaalt dat als een voorschot is verleend én er een relevante wijziging plaatsvindt in de omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van het recht op of de hoogte van de toeslag, dan is de aanvrager verplicht om die wijziging te melden aan Toeslagen. Uit dit wetsartikel blijkt een aantal dingen:
- Zolang er geen voorschot is verleend, bestaat er geen verplichting om wijzigingen door te geven.
- Zodra een definitieve toekenning is afgegeven, bestaat de verplichting ook niet.
- Het is niet verplicht om iedere wijziging in omstandigheden te melden. Het gaat om omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van de toeslag. En dan ook alleen de relevante wijzigingen in die omstandigheden.
- De verplichting om wijzigingen door te geven geldt alleen voor de aanvrager.
Artikel 17, tweede lid, van de Awir luidt: “Bij regeling van Onze Minister wordt bepaald welke wijzigingen in omstandigheden aanleiding geven voor een melding en op welke wijze en binnen welke termijn de melding wordt gedaan.” Deze ‘regeling van Onze Minister’ is de UR Awir (en die verwijst soms naar ‘de wet’: dat is de Awir).
Artikel 5 van de UR Awir gaat over het melden van gewijzigde omstandigheden. Het eerste lid van dit artikel geeft een algemeen kader:
- Indien een voorschot is verleend
- en zich in het berekeningsjaar een wijziging van de omstandigheden voordoet waarmee bij het verlenen van het voorschot geen rekening is gehouden
- en die leidt tot beëindiging dan wel verlaging van de toeslag
- doet de aanvrager, partner of medebewoner daarvan melding binnen vier weken.
Er bestaat dus alleen een verplichting om wijzigingen door te geven die leiden tot beëindiging of verlaging van de toeslag. Uiteraard heeft de aanvrager er ook baat bij om wijzigingen door te geven die leiden tot een verhoging van de toeslag. Er bestaat daarvoor alleen geen verplichting.
We zetten alle wijzigingen die verplicht doorgegeven moeten worden op een rijtje.
Let op
Bij alle hieronder opgesomde wijzigingen blijft de beperking van artikel 5, eerste lid, van de UR Awir gelden: de verplichting om de wijziging door te geven bestaat alleen als deze leidt tot beëindiging of verlaging van het voorschot.
Toeslag | Wijziging | Toelichting |
---|---|---|
Alle toeslagen (artikel 5, tweede lid, van de UR Awir) | a. het ontstaan van partnerschap op grond van artikel 5a, eerste lid, onderdeel b, van de AWR of artikel 3, tweede lid, onderdelen b, c en d, van de Awir | Niet ieder partnerschap hoeft bij het ontstaan daarvan gemeld te worden. Alleen de partnerschappen die ontstaan bij inschrijving op hetzelfde woonadres en een notarieel samenlevingscontract, erkend kind, pensioenregeling of gezamenlijke koopwoning moeten verplicht gemeld worden. Alle overige vormen van partnerschappen hoeven niet verplicht gemeld te worden. Dit komt doordat Toeslagen deze andere partnerschappen zelf moet kunnen vaststellen op basis van gegevens uit de BRP. Heeft de partner (nog) geen BSN, dan is de aanvrager overigens ook niet verplicht om het ontstaan van het partnerschap tijdens een reeds lopend voorschot te melden bij Toeslagen (anders dan de vier hierboven genoemde soorten partnerschappen). Er kunnen alleen wel problemen ontstaan met de vaststelling van het partnerschap door Toeslagen met de BSN-loze partner. Lees hierover in paragraaf 1.2.1 van het hoofdstuk ‘Terugvordering’. |
b. het eindigen van partnerschap op grond van artikel 5a, vierde lid, onderdeel a, van de AWR | De beëindiging van een partnerschap hoeft ook niet in alle gevallen verplicht gemeld te worden. Alleen de beëindiging bij een verzoek tot echtscheiding (zie ook artikel 1:150 van het BW) en een verzoek tot scheiding van tafel en bed (zie ook artikel 1:169 van het BW). Alle overige manieren waarop een partnerschap kan eindigen hoeven niet verplicht gemeld te worden. Partnerschappen zullen namelijk altijd eindigen door een echtscheiding of doordat de partners niet meer op hetzelfde woonadres staat ingeschreven. Deze gegevens krijgt Toeslagen door vanuit de BRP en hoeven dan ook niet verplicht door de aanvrager zelf gemeld te worden. | |
c. een verhoging van een geschat toetsingsinkomen die leidt tot een verlaging van de tegemoetkoming over het berekeningsjaar met meer dan € 500 | In deze onderdelen wordt gesproken over ‘een’ geschat inkomen en vermogen. Dit betekent dat niet alleen wijzigingen in het inkomen of vermogen van de aanvrager gemeld moeten worden, maar ook in die van de toeslagpartner en medebewoner. De verplichting om dit te melden rust nog altijd alleen op de aanvrager, maar de toeslagpartner of medebewoner kunnen ook zelf een wijziging in diens inkomen of vermogen doorgeven. | |
d. een verhoging van een geschat vermogen waardoor over het berekeningsjaar geen aanspraak op een tegemoetkoming bestaat | ||
Huurtoeslag (artikel 5, derde lid, van de UR Awir) | a. een wijziging in de huurprijs | |
b. het aangaan van of het beëindigen van een huurcontract, waaronder begrepen een schriftelijke overeenkomst als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel e, onder 2°, van de Awir | Het wetsartikel dat hier genoemd wordt, verwijst naar een schriftelijke huurovereenkomst tussen de aanvrager en een medebewoner waarmee de medebewoner een deel van de woning van de aanvrager huurt. Ook wel een onderhuurovereenkomst genoemd. | |
c. een verandering van verhuurder | ||
Zorgtoeslag (artikel 5, vierde lid, van de UR Awir) | beëindiging van de zorgverzekering | |
opschorting van de zorgverzekering als bedoeld in artikel 24 van de Zvw | Het gaat hierbij om opschorting vanwege detentie. Lees daarover in paragraaf 1.3.4 van het hoofdstuk ‘Zorgtoeslag’. | |
Kinderopvangtoeslag (artikel 5, vijfde lid, van de UR Awir) | a. een wijziging in het aantal uren kinderopvang van een kind van de belanghebbende of van zijn partner | |
b. een wijziging in het soort genoten kinderopvang door een kind van de belanghebbende of van zijn partner | ||
c. een wijziging van het geregistreerde kindercentrum of geregistreerde gastouderbureau | ||
d. een wijziging in de uurprijs | ||
Kindgebonden budget | Voor het kindgebonden budget gelden geen specifieke wijzigingen die gemeld moeten worden, anders dan de algemene wijzigingen van artikel 5, tweede lid, van de UR Awir die voor alle toeslagen gelden. Dit komt doordat Toeslagen alle relevante wijzigingen over deze toeslag doorkrijgt van de SVB (lees hierover meer in paragraaf 1.4.4 van het hoofdstuk ‘Kindgebonden budget’). |
1.2.3.5 Termijn
De termijn voor het doorgeven van wijzigingen is vier weken (artikel 5, eerste lid, van de UR Awir). De aanvrager moet binnen vier weken nadat de wijziging in omstandigheden zich voordoet, melding maken van die wijziging. Als het één van de omstandigheden betreft die verplicht gemeld moeten worden tenminste.
1.2.4 Aanleiding om voorschot te herzien: bezwaar
Een belanghebbende kan bezwaar maken tegen een voorschotbeschikking. Dit bezwaar kan aanleiding geven om het voorschot te herzien. Artikel 7:11, eerste lid, van de Awb bepaalt namelijk dat als een bezwaar ontvankelijk is, er op grond van dit bezwaar een heroverweging moet plaatsvinden van het bestreden besluit (in dit geval de voorschotbeschikking). Het tweede lid bepaalt vervolgens dat als de heroverweging daartoe aanleiding geeft, het bestuursorgaan het bestreden besluit herroept en voor zover nodig een nieuw besluit daarvan in de plaats neemt. Oftewel: het besluit waartegen bezwaar is gemaakt wordt herzien. Lees meer over de bezwaarprocedure in het hoofdstuk ‘Bezwaar’.
Als het bezwaar aanleiding geeft om het voorschot te herzien, dan vindt deze herziening niet plaats op grond van artikel 16, vijfde lid, van de Awir, maar op grond van artikel 7:11, tweede lid, van de Awb. De herziening heeft dan dus een andere wettelijke grondslag. En er moet in deze situatie twee beslissingen genomen worden:
- een beslissing op bezwaar en
- een herziening van het voorschot
Wat als het bezwaar niet-ontvankelijk is: kan het voorschot dan toch herzien worden? Of wat als het bezwaar aanleiding geeft om het voorschot in het nadeel van de belanghebbende te herzien? Op deze twee vragen gaan we in de volgende twee paragrafen in.
1.2.4.1 Voorschot herzien naar aanleiding van niet-ontvankelijk bezwaar
Een bezwaar is niet-ontvankelijk wanneer het niet aan alle formele vereisten voldoet. Het bezwaar wordt dan in beginsel niet inhoudelijk behandeld. Lees meer over de ontvankelijkheid van bezwaren in paragrafen 1.2 en 1.2.5 van het hoofdstuk ‘Bezwaar’.
Uit een niet-ontvankelijk bezwaarschrift kan blijken dat iemand recht heeft op een hoger voorschotbedrag. Toeslagen kan het voorschot dan toch herzien (zie paragraaf 1.2.5.1 van het hoofdstuk ‘Bezwaar’). Deze herziening vindt dan wél plaats op grond van artikel 16, vijfde lid, van de Awir. Niet op grond van artikel 7:11, tweede lid, van de Awb. Het bezwaar voldoet namelijk niet aan de formele vereisten, dus de bezwaarprocedure eindigt in een niet-ontvankelijk verklaring, niet in een heroverweging zoals bedoeld in artikel 7:11, tweede lid, van de Awb.
Toeslagen neemt het naast de bezwaarprocedure dan op zichzelf om toch het voorschot te herzien. Zoals eerder besproken moet Toeslagen namelijk proberen om het voorschot zoveel mogelijk op hetzelfde bedrag te berekenen als de definitieve toekenning (zie paragraaf 1.2.1). Wanneer Toeslagen dus leert dat het voorschotbedrag niet klopt, ook al is dit door een niet-ontvankelijk bezwaar, dan moet het voorschot bijgesteld worden. Toeslagen neemt dan twee beslissingen:
- een beslissing op bezwaar waarin het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wordt en
- een herziening van het voorschot
1.2.4.2 Voorschot in nadeel herzien naar aanleiding van bezwaar
Wat nu als uit het bezwaar (ontvankelijk of niet) blijkt dat het voorschot te hoog is? Mag het voorschot dan naar aanleiding van het bezwaar in het nadeel van de belanghebbende herzien worden? Ja, dat mag. Ondanks het verbod van reformatio in peius. Dit verbod houdt in dat een belanghebbende niet slechter mag worden van zijn bezwaar; hij mag er door het instellen van bezwaar (of beroep) niet slechter voor komen te staan dan het geval was voor de procedure.
Het verbod van reformatio in peius is impliciet te lezen in artikel 7:11, eerste lid, van de Awb. Dit artikel bepaalt dat de heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt ‘op grondslag van’ het bezwaar. Aangezien een belanghebbende niet zelf in bezwaar zal aanvoeren dat een voorschot te hoog is, zal de verlaging van een voorschot geen grondslag hebben in het bezwaar. Toch kan het gebeuren dat Toeslagen uit het bezwaarschrift of daarbij meegestuurde stukken afleidt dat het voorschot te hoog is. Ondanks het verbod van reformatio in peius kan Toeslagen het voorschot in zo’n situatie in het nadeel van de belanghebbende herzien. Op het verbod geldt namelijk een uitzondering: als het bestuursorgaan dat op het bezwaar moet beslissen, buiten de bezwaarprocedure ook bevoegd is tot het wijzigen van het bestreden besluit, dan mag het besluit wel naar aanleiding van het bezwaar in het nadeel van de belanghebbende worden herzien.
Toeslagen heeft in het geval van een voorschot die bevoegdheid op grond van artikel 16, vijfde lid, van de Awir. Deze bevoegdheid is niet komen te vervallen door de indiening van het bezwaarschrift. Daarnaast is deze bevoegdheid ruim (zie paragraaf 1.2.2). De enige belemmering: als er op het moment van het bezwaar ten minste vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar én nog geen definitieve toekenning is vastgesteld. In dat geval mag Toeslagen het voorschot niet in het nadeel herzien naar aanleiding van het bezwaar.
Het herzien van een voorschot in het nadeel van de belanghebbende naar aanleiding van diens bezwaar past ook weer bij de eerder besproken verantwoordelijkheid van Toeslagen om het voorschot zoveel mogelijk op hetzelfde bedrag te berekenen als de definitieve toekenning (zie paragraaf 1.2.1). Toeslagen leeft deze verantwoordelijkheid niet na als het niet overgaat tot herziening van het voorschot na de ontdekking dat dit voorschot te hoog is. Zelfs als deze ontdekking stamt uit een bezwaar. Als Toeslagen het voorschot niet bijstelt, leidt dit er (bij ongewijzigde omstandigheden) toe dat later de definitieve toekenning alsnog op een lager bedrag wordt vastgesteld. En dit leidt dan tot een (hogere) terugvordering voor de belanghebbende.
Toeslagen moet in deze situatie (waarin het voorschot wordt herzien in het nadeel van de belanghebbende naar aanleiding van diens bezwaar) twee beslissingen nemen:
- een beslissing op bezwaar waarin het bezwaar ongegrond of niet-ontvankelijk wordt verklaard en
- een herziening van het voorschot
1.3 Herziening van definitieve toekenningen
Enige tijd na afloop van het berekeningsjaar wordt de toeslag pas echt vastgesteld met de definitieve toekenning. Ook wel de tegemoetkoming. Lees hierover meer in het hoofdstuk ‘Definitieve toekenning’. Deze definitieve toekenning moet de belanghebbende in principe de zekerheid geven dat er recht bestaat op het bedrag dat daarmee is toegekend. Om deze reden gelden er voor het herzien van een definitieve toekenning strenge regels. Vooral voor herzieningen in het nadeel van de belanghebbende.
De Awir bevat drie artikelen over het herzien van een definitieve toekenning, welke we hierna toelichten:
- artikel 20 - Herziening tegemoetkoming wegens alsnog beschikbaar komen of wijziging fiscale gegevens na toekenning: paragraaf 1.3.1
- artikel 21 - Herziening tegemoetkoming in het nadeel van belanghebbende om andere reden: paragraaf 1.3.2
- artikel 21a - Herziening tegemoetkoming in het voordeel van belanghebbende om andere reden: paragraaf 1.3.3
1.3.1 Herziening om fiscale redenen (artikel 20 Awir)
In artikel 20, eerste lid, van de Awir staat: “Indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging van een inkomensgegeven, niet in Nederland belastbaar inkomen of de bij toepassing van artikel 7, derde of vierde lid, relevante rendementsgrondslag blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, herziet de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming met inachtneming van die eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging.”
We bespreken hierover:
- de verplichting om te herzien: paragraaf 1.3.1.1
- dat de herziening in het voor- of nadeel van de belanghebbende kan zijn: paragraaf 1.3.1.2
- welke fiscale gegevens leiden tot herziening: paragraaf 1.3.1.3
- binnen welke termijn herzien moet worden: paragraaf 1.3.1.4
- of bij een terugvordering de belanghebbende de gelegenheid moet krijgen om zijn zienswijze te geven: paragraaf 1.3.1.5
- de samenloop met een bezwaar tegen het fiscale gegeven: paragraaf 1.3.1.6
1.3.1.1 Verplichting om te herzien
Uit artikel 20, eerste lid, van de Awir volgt dat als Toeslagen een toeslag al definitief heeft berekend en daarna nieuwe fiscale gegevens ontvangt van de belastinginspecteur, dan moet Toeslagen de definitieve toekenning herzien als het bedrag daarvan onjuist is op basis van de nieuwe gegevens. Hierbij is geen sprake van een bevoegdheid, maar van een verplichting. In het wetsartikel staat namelijk dat Toeslagen de toekenning herziet, niet dat het deze mag of kan herzien.
1.3.1.2 In het voordeel of nadeel
De herziening op basis van fiscale gegevens kan zowel in het voordeel als in het nadeel van de belanghebbende zijn. Dit betekent dat de herziening tot een nabetaling of een terugvordering kan leiden. Dit staat in artikel 20, derde lid, van de Awir: “Een herziening op grond van dit artikel kan leiden tot een uit te betalen bedrag doch ook tot een terug te vorderen bedrag.”
1.3.1.3 Fiscale gegevens
Uit artikel 20, eerste lid, van de Awir blijkt dat de volgende fiscale gegevens tot een herziening van de definitieve toekenning moeten leiden als op basis daarvan blijkt dat het toeslagbedrag te hoog of te laag is: Een eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging van
- een inkomensgegeven (zie paragraaf 1.2.1 van het hoofdstuk ‘Inkomen’)
- een niet in Nederland belastbaar inkomen (NINBI) (zie paragraaf 1.2.2 van het hoofdstuk ‘Inkomen’)
- of de relevante rendementsgrondslag (zie paragraaf 1.2.3 van het hoofdstuk ‘Vermogen’)
1.3.1.4 Termijn voor herziening
Artikel 20, tweede lid, van de Awir bepaalt dat de herziening van een definitieve toekenning op grond van dit artikel moet plaatsvinden binnen acht weken. Het gaat hierbij om acht weken na het tijdstip
- waarop het vastgestelde of gewijzigde fiscale gegeven aan Toeslagen bekend is geworden
- dan wel de vaststelling of wijziging van het fiscale gegeven onherroepelijk is geworden.
Deze twee verschillende tijdstippen waarop de termijn van acht weken begint, hangt samen met de twee soorten inkomensgegevens: verzamelinkomen en belastbaar loon (zie paragraaf 1.2.1 van het hoofdstuk ‘Inkomen’). Bij het verzamelinkomen is sprake van een aanslag IB, bij het belastbaar loon niet. Dit onderscheid blijkt ook uit de toelichting op artikel 20 van de Awir bij de totstandkoming van de Awir: “[…], dan herziet de dienst de toekenning automatisch binnen acht weken nadat de nieuwe vaststelling onherroepelijk is geworden of, als het gaat om een gewijzigd belastbaar loon, nadat de herziene loonopgaaf terzake daarvan bij de dienst bekend is geworden.” (Kamerstukken II, 2004-2005, 29 764, nr. 3, pagina 51).
De Afdeling bevestigt dat in het geval van een aanslag, de termijn van acht weken niet eindigt na de vaststelling van de aanslag, maar nadat de aanslag onherroepelijk is geworden: “Uit het bepaalde in artikel 20, tweede lid, van de Awir volgt dat de daarin genoemde termijn voor herziening van acht weken […] is gestart op het moment dat de aanslag inkomstenbelasting […] onherroepelijk is geworden.” (ECLI:NL:RVS:2018:1687, rechtsoverweging 3).
1.3.1.4.1 Onherroepelijk
Onherroepelijk wil zeggen dat het besluit niet meer kan worden aangevochten met bezwaar, beroep of hoger beroep. Dit betekent dat een besluit onherroepelijk vaststaat wanneer hiertegen geen tijdig bezwaar, beroep of hoger beroep meer mogelijk is. Dit is het geval wanneer de belanghebbende de termijn hiervoor ongebruikt heeft laten verstrijken. Maar ook wanneer de belanghebbende wél gebruik heeft gemaakt van één of meer van deze mogelijkheden, hierop beslist is en dat besluit niet meer aangevochten wordt of kan worden (in het geval van hoger beroep). Hieronder op een rijtje wanneer een besluit onherroepelijk is:
Onherroepelijk | |
---|---|
Geen bezwaar ingediend | Nadat de bezwaartermijn is verstreken |
Bezwaar ingediend | Nadat op het bezwaar is beslist én de termijn om beroep in te stellen ongebruikt is verstreken |
Beroep ingediend | Nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan én de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken |
Hoger beroep ingediend | Nadat de Afdeling uitspraak heeft gedaan |
1.3.1.5 Zienswijze terugvordering
Zoals aangegeven in paragraaf 1.3.1.2 kan een herziening op grond van artikel 20 van de Awir leiden tot een terugvordering. Toeslagen hoeft de aanvrager dan meestal niet in de gelegenheid te stellen om zijn zienswijze op de terugvordering te geven.
Toeslagen moet aanvragers meestal juist wel in de gelegenheid stellen tot het geven van een zienswijze als er een terugvordering gaat ontstaan. Dit staat in artikel 26b, eerste lid, van de Awir. Lees hierover meer in paragraaf 1.3 van het hoofdstuk ‘Terugvordering’. Het derde lid van dit artikel geeft op deze verplichting echter een uitzondering: als de terugvordering uitsluitend het gevolg is van het beschikbaar komen of wijzigen van het inkomensgegeven of van het door de inspecteur vastgestelde NINBI. In deze gevallen hoeft dus niet om de zienswijze van de aanvrager gevraagd te worden als de herziening op grond van artikel 20 van de Awir leidt tot een terugvordering.
Hieruit volgt dat in de volgende gevallen de aanvrager nog wél in de gelegenheid moet worden gesteld om een zienswijze te geven:
- de terugvordering is niet uitsluitend het gevolg van het vaststellen of wijzigen van het inkomensgegeven of NINBI, maar heeft ook één of meer andere oorzaken
- de terugvordering is het gevolg van het vaststellen of wijzigen van de relevante rendementsgrondslag (vermogen)
1.3.1.6 Bezwaar tegen fiscale gegeven
Herziening van een definitieve toekenning op grond van artikel 20 van de Awir is het gevolg van een (gewijzigde) vaststelling van bepaalde fiscale gegevens. Het kan zijn dat een belanghebbende het niet eens is met deze (gewijzigde) vaststelling van zijn inkomen of vermogen en hiertegen bezwaar maakt bij de belastinginspecteur. Toeslagen hoeft deze bezwaarprocedure niet af te wachten voor het herzien van de definitieve toekenning (ECLI:NL:RVS:2016:2141, rechtsoverweging 4.2). Toeslagen kan tijdens die bezwaarprocedure bij de belastinginspecteur al de toekenning herzien als het toeslagbedrag onjuist is op basis van het nieuwe fiscale gegeven. Mocht uit de bezwaarprocedure blijken dat het fiscale gegeven toch niet juist is, dan krijgt Toeslagen na afloop van die procedure het nieuwe, juiste gegeven door van de belastinginspecteur. Toeslagen moet dan op grond van artikel 20 van de Awir de definitieve toekenning weer herzien als het toeslagbedrag niet klopt op basis van dit laatste fiscale gegeven.
1.3.1.6.1 Uitstel van betaling
Wanneer een herziening op grond van artikel 20 van de Awir leidt tot een terugvordering, dan kan Toeslagen hiervoor uitstel van betaling verlenen zolang de belanghebbende procedeert tegen het inkomensgegeven. Dit staat in artikel 8, tweede lid, van de UR Awir: Toeslagen kan uitstel van betaling verlenen als
- bezwaar, beroep, hoger beroep of beroep in cassatie, dan wel een verzoek om ambtshalve vermindering is ingediend
- tegen een inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de AWR. Oftewel: tegen het verzamelinkomen of het belastbare loon (zie paragraaf 1.2.1).
Let op
Gedurende de periode van uitstel van betaling loopt de termijn waarover invorderingsrente (artikel 29 van de Awir) wordt berekend wél door. Dit betekent dat deze rente hoger blijft worden zolang het uitstel van betaling geldt en daarna nog sprake is van een terugvordering. Dit geldt niet alleen bij uitstel van betaling om de hierboven genoemde reden van een procedure tegen het inkomensgegeven, maar ook om iedere andere reden (zoals een bezwaar- of beroepsprocedure bij Toeslagen). Lees meer over invorderingsrente en uitstel van betaling in paragrafen 1.4 en 1.5 van het hoofdstuk ‘Invordering’.
1.3.2 Herziening in het nadeel (artikel 21 Awir)
De in paragraaf 1.3.1 besproken verplichting voor Toeslagen om een definitieve toekenning te herzien bij nieuwe fiscale gegevens, kan een herziening in het nadeel van de aanvrager betekenen. Hiernaast mag Toeslagen slechts onder beperkte omstandigheden een definitieve toekenning in het nadeel herzien.
Artikel 21, eerste lid, van de Awir bepaalt dat Toeslagen een definitieve toekenning kan herzien:
- a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan de Belastingdienst/Toeslagen bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming vermoedelijk tot een te hoog bedrag is toegekend, of
- b. indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
We bespreken hierna een aantal dingen over de herziening in het nadeel:
- het is een bevoegdheid, geen verplichting: paragraaf 1.3.2.1
- nieuwe feiten of omstandigheden als herzieningsgrond: paragraaf 1.3.2.2
- herzien omdat de aanvrager of partner wist (of behoorde te weten) dat het toeslagbedrag te hoog is: paragraaf 1.3.2.3
- de samenhang tussen de twee herzieningsgronden: paragraaf 1.3.2.4
- de termijn voor herziening: paragraaf 1.3.2.5
- zienswijze: paragraaf 1.3.2.6
- terugvordering en het recht op eigendom: paragraaf 1.3.2.7
- bezwaar tegen een herziening in het nadeel: paragraaf 1.3.2.8
1.3.2.1 Geen verplichting om te herzien
Enkel in de genoemde gevallen kan Toeslagen een definitieve toekenning in het nadeel van de aanvrager herzien. Doordat artikel 21, eerste lid, van de Awir het woord 'kan' gebruikt, is Toeslagen in deze twee situaties bevoegd om de toekenning te herzien, maar niet verplicht.
Dit betekent dat Toeslagen, wanneer het gebruik maakt van deze bevoegdheid om een toekenning te herzien, goed moet motiveren waarom het er in de desbetreffende situatie voor kiest om dit te doen. Daarnaast betekent het dat de bewijslast bij Toeslagen ligt: het is aan Toeslagen om te bewijzen dat van één van de twee situaties van artikel 21, eerste lid, van de Awir sprake is. Dat de bewijslast bij Toeslagen ligt, houdt ook in dat Toeslagen niet bij de aanvrager kan aankloppen voor bewijsstukken. Toeslagen heeft namelijk zijn kans gehad om vóór de definitieve toekenning om bewijsstukken te vragen. Vermoed Toeslagen daarna dat de toekenning te hoog is, dan zal het dit zelf moeten onderbouwen en bewijzen.
Dat er sprake is van een bevoegdheid en geen verplichting, betekent ook dat Toeslagen een belangenafweging moet maken voordat het de toekenning in het nadeel herziet. De Afdeling bevestigt dit (ECLI:NL:RVS:2018:661, rechtsoverweging 5.2). Lees meer over belangenafwegingen in paragraaf 1.6.2.1 van het hoofdstuk ‘Awb’).
1.3.2.2 Nieuwe feiten of omstandigheden (grond a)
Toeslagen mag op grond van artikel 21, eerste lid, onderdeel a, van de Awir een definitieve toekenning herzien als er sprake is van zogenoemde nieuwe feiten of omstandigheden. Dit zijn feiten of omstandigheden waarvan Toeslagen bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn. En op grond waarvan de toekenning te hoog is.
Niet alle gegevens waarvan Toeslagen pas na de definitieve toekenning op de hoogte raakt vallen onder deze definitie van nieuwe feiten/omstandigheden. Het moet volgens het wetsartikel namelijk gaan om gegevens waarvan Toeslagen “niet op de hoogte kon zijn” ten tijde van de definitieve toekenning. Een voorbeeld ter illustratie:
Voorbeeld
Toeslagen heeft voor het vaststellen van de definitieve toekenning aan de aanvrager gevraagd om een jaaropgave van de kinderopvang op te sturen. De aanvrager voldoet aan deze oproep en stuurt Toeslagen een jaaropgave toe van de opvang die bij een kindercentrum is afgenomen. Toeslagen stelt op basis van de gegevens in deze jaaropgave de definitieve toekenning vast. Hierna stuurt het kindercentrum uit eigen beweging een jaaropgave naar Toeslagen. De gegevens hierin wijken af van die in de jaaropgave die de aanvrager heeft opgestuurd. Op basis van deze nieuwe gegevens is de kinderopvangtoeslag op een te hoog bedrag vastgesteld. Nadat Toeslagen verifieert dat deze nieuwe gegevens inderdaad kloppen, heeft het de bevoegdheid om de definitieve toekenning te herzien. Want er zijn nieuwe feiten waarvan Toeslagen ten tijde van de definitieve toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn. Toeslagen had namelijk voor het definitief vaststellen van de toeslag onderzoek verricht en mocht redelijkerwijs uitgaan van de juistheid van het door de aanvrager aangeleverde bewijsstuk.
Relevant is of Toeslagen onderzoek heeft gedaan voordat het de definitieve toekenning vaststelde (bijvoorbeeld door de aanvrager om bewijsstukken te vragen). Zo ja, en er komen na het onderzoek en de toekenning toch nieuwe gegevens boven water (zoals in het voorbeeld hierboven), dan mag herzien worden. Dit zijn dan oprecht nieuwe feiten waarvan Toeslagen niet op de hoogte kon zijn. Heeft Toeslagen echter geen onderzoek verricht, maar de toekenning vastgesteld op basis van de gegevens zoals doorgegeven door de aanvrager, dan mag niet herzien worden. Toeslagen heeft nagelaten om vóór de definitieve toekenning gedegen onderzoek te doen en heeft daarmee de mogelijkheid verspeeld om achteraf de definitieve toekenning te herzien op grond van artikel 21, eerste lid, onderdeel a, van de Awir. Dat blijkt ook uit de hieronder toegelichte uitspraak van de Afdeling.
Voorbeeld uit jurisprudentie
Toeslagen heeft een definitieve toekenning van kinderopvangtoeslag herzien, omdat de aanvrager geen schriftelijke overeenkomst met de kinderopvangorganisatie heeft aangeleverd en niet heeft aangetoond dat er daadwerkelijk kosten voor de kinderopvang zijn gemaakt. De Afdeling oordeelt dat Toeslagen, door de toeslag definitief vast te stellen op basis van de door de aanvrager eerder opgegeven gegevens, de mogelijkheid heeft verloren om deze definitieve toekenning te herzien op grond van artikel 21, eerste lid, onderdeel a, van de Awir. Volgens de Afdeling heeft Toeslagen niet aannemelijk gemaakt dat het bij de definitieve toekenning niet op de hoogte kon zijn geweest van het ontbreken van een overeenkomst en betalingen (ECLI:NL:RVS:2013:BZ8427, rechtsoverweging 3.1). Oftewel, Toeslagen had hiernaar onderzoek moeten doen voordat het de definitieve toekenning vaststelde. Het is niet mogelijk om die definitieve toekenning vervolgens te herzien op basis van onderzoek dat Toeslagen pas heeft verricht ná de toekenning.
1.3.2.3 Wist of behoorde te weten dat toeslag te hoog is (grond b)
Toeslagen mag op grond van artikel 21, eerste lid, onderdeel b, van de Awir een definitieve toekenning herzien als het toeslagbedrag te hoog is én de aanvrager of partner dit wist of behoorde te weten. Hieruit volgt dat Toeslagen niet hoeft aan te tonen dat de aanvrager of partner feitelijk wist dat het toeslagbedrag te hoog was. Wel moet duidelijk zijn dat één van hen dit redelijkerwijs behoorde te weten.
Hierbij is van belang dat het specifiek gaat om het bedrag van de definitieve toekenning. Daarvan moet de aanvrager of partner (behoren te) weten dat dit te hoog is. Het gaat er dus niet om dat zij weten dat één of meer van de gegevens die zijn gebruikt voor de berekening van het toeslagbedrag niet kloppen, maar dat ze (behoren te) weten dat het bedrag te hoog is. Uit de toelichting op het wetsartikel bij de invoering ervan blijkt ook dat hierbij gedacht moet worden aan evidente fouten, zoals toekenningen die significant afwijken van hetgeen de belanghebbende mocht verwachten op grond van zijn aanvraag of op grond van overleg met Toeslagen (Kamerstukken II, 2004-2005, 29 764, nr. 3, pagina 52). Een voorbeeld ter illustratie:
Voorbeeld
Een aanvrager heeft 220 uren per maand aan kinderopvang gebruikt en heeft hiervoor in totaal voor het hele jaar € 15.000 betaald. Zijn kinderopvangtoeslag is vastgesteld op € 10.000. Dit bedrag is berekend op basis van 230 uren kinderopvang per maand. De kinderopvangtoeslag is hierdoor te hoog vastgesteld. Het had op basis van de daadwerkelijke opvanguren (220) eigenlijk € 9.500 moeten zijn. De aanvrager kon niet weten of behoren te weten dat het bedrag van € 10.000 te hoog was. Dit bedrag is namelijk niet significant hoger dan het bedrag dat het eigenlijk moest zijn. Ook is het bedrag van € 10.000 nog altijd lager dan de kosten die de aanvrager heeft gemaakt. Het is niet in één oogopslag duidelijk dat Toeslagen de kinderopvangtoeslag te hoog heeft vastgesteld. Enkel op basis van dit bedrag (dus zonder de gegevens in te zien waarop dit bedrag is gebaseerd) kan niet verwacht worden dat de aanvrager wist of behoorde te weten dat dit te hoog was.
De situatie is anders als de aanvrager in werkelijkheid geheel geen gebruik heeft gemaakt van kinderopvang. En dus ook geen kosten voor kinderopvang heeft gemaakt. In dat geval behoort de aanvrager te weten dat het bedrag van € 10.000 (of ieder ander bedrag) aan kinderopvangtoeslag te hoog is.
De situatie is ook anders als de aanvrager wel gebruik heeft gemaakt van kinderopvang en daarvoor ook kosten heeft gemaakt, maar dat deze kosten (veel) lager zijn dan het toeslagbedrag van € 10.000. De aanvrager had dan behoren te weten dat dit bedrag te hoog is.
We lichten twee situaties toe waarin Toeslagen een definitieve toekenning volgens de Afdeling in ieder geval niet mocht herzien op grond van artikel 21, eerste lid, onderdeel b, van de Awir.
Voorbeelden uit jurisprudentie
- Ontbreken VOG van de gastouder
Toeslagen heeft een definitieve toekenning voor kinderopvangtoeslag herzien, omdat een gedeelte van het jaar geen recht was op toeslag. In die periode had de gastouder namelijk geen Verklaring Omtrent Gedrag (VOG). In de overeenkomst tussen de aanvrager en het gastouderbureau stond dat de gastouder een VOG moest hebben en dat de overeenkomst pas in werking zou treden als het gastouderbureau de VOG heeft gekregen. Tot die tijd was er dus geen opvangovereenkomst en daarom ook geen recht op kinderopvangtoeslag. De Afdeling oordeelde dat Toeslagen de kinderopvangtoeslag niet mocht herzien. Volgens de Afdeling heeft Toeslagen niet aannemelijk gemaakt dat de aanvrager wist of behoorde te weten dat de toekenning op een te hoog bedrag was vastgesteld. De aanvrager was dan wel bekend met de inhoud van zijn overeenkomst met het gastouderbureau, maar dit betekent volgens de Afdeling nog niet dat hij ook wist of behoorde te weten dat de VOG nog niet was afgegeven door de gastouder aan het gastouderbureau. En dat het toeslagbedrag daarom te hoog was (ECLI:NL:RVS:2013:BZ7589, rechtsoverweging 5). - Fiscaal partnerschap
Toeslagen heeft door een fout in de automatisering geen toeslagpartner aangemerkt in de definitieve toekenning. Volgens Toeslagen had de aanvrager moeten weten dat zijn huwelijk gevolgen heeft voor de hoogte van diens toeslagen. Daarom vond Toeslagen dat het zijn fout mocht herstellen en de definitieve toekenning mocht herzien waarbij de echtgenoot wel als toeslagpartner werd aangemerkt. Volgens Toeslagen was het hierbij onder andere ook van belang dat de aanvrager en partner in dat jaar tevens fiscale partners waren. Volgens de Afdeling heeft Toeslagen echter niet aannemelijk gemaakt dat de aanvrager wist of behoorde te weten dat de definitieve berekening te hoog was. De Afdeling geeft onder andere aan dat de aanvrager uit de voorlopige aanslag IB, waarin is uitgegaan van een fiscaal partnerschap, niet behoorde af te leiden dat er ook sprake was van een toeslagpartnerschap en dat dit gevolgen zou hebben voor de hoogte van de toeslagen. Daarnaast vindt de Afdeling het van belang dat de aanvrager Toeslagen bij de aanvraag heeft ingelicht over de situatie en dat Toeslagen bij de definitieve vaststelling had kunnen weten dat er sprake was van een toeslagpartnerschap. De aanvrager had de fout van Toeslagen niet hoeven opmerken. Hij mocht erop rekenen dat Toeslagen de relevante gegevens controleert voordat de toeslag definitief wordt toegekend (ECLI:NL:RVS:2019:1197, rechtsoverweging 5.1).
1.3.2.4 Samenhang tussen grond a en b
Er bestaat een zekere samenhang tussen de twee situatie waarin Toeslagen een definitieve toekenning in het nadeel mag herzien. Zo kan iets voor Toeslagen een nieuw gegeven zijn (grond a) én wist of behoorde de aanvrager te weten dat de toeslag te hoog is vastgesteld (grond b). Bijvoorbeeld omdat de aanvrager wél bekend was met het desbetreffende gegeven dat voor Toeslagen onbekend was.
De definitieve toekenning kan dan op beide gronden herzien worden. Wanneer Toeslagen beslist om tot herziening over te gaan, moeten in beginsel beide gronden in de beslissing vermeld en onderbouwd worden. Dit is onderdeel van een volledige motivering (zie paragraaf 1.6.3 van het hoofdstuk ‘Awb’). Dit voorkomt ook dat als de aanvrager succesvol de ene grond aanvecht, Toeslagen niet voor het eerst in de bezwaar- of beroepsprocedure de andere grond moet noemen. Hoewel Toeslagen de eerdere gebrekkige motivering later mag herstellen, is dit niet wenselijk.
Hiernaast kan het ook zijn dat de aanvrager wist of behoorde te weten dat het toeslagbedrag te hoog is (grond b), maar dat Toeslagen dit ook wist of moest weten. Hoewel het dan mogelijk is om de definitieve toekenning te herzien op grond van artikel 21, eerste lid, onderdeel b, van de Awir, moet hierbij wel een goede afweging gemaakt worden. Toeslagen had in dit geval de definitieve toekenning niet op het te hoge bedrag moeten vaststellen en heeft een fout gemaakt. Dit weegt in beginsel zwaarder dan het gegeven dat de aanvrager behoorde te weten dat het toeslagbedrag te hoog was. Het zorgvuldigheidsbeginsel speelt hierin een belangrijke rol (zie paragraaf 1.6.1 van het hoofdstuk ‘Awb’).
1.3.2.5 Termijn
Artikel 21, tweede lid, van de Awir bepaalt dat een definitieve toekenning niet meer kan worden herzien op grond van dit artikel als vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de toekenning betrekking heeft. Oftewel: een definitieve toekenning over bijvoorbeeld berekeningsjaar 2017 mag vanaf 1 januari 2023 niet meer herzien worden.
1.3.2.6 Zienswijze herziening en terugvordering
Artikel 26b, eerste lid, van de Awir bepaalt dat Toeslagen de aanvrager in de gelegenheid stelt om zijn zienswijze te geven voordat een definitieve toekenning wordt herzien op grond van artikel 21 van de Awir. Dit wetsartikel bepaalt ook dat deze gelegenheid in ieder geval geboden wordt wanneer sprake is van een terugvordering van ten minste € 1.500 per berekeningsjaar. Met het geven van een zienswijze, krijgt de aanvrager de mogelijkheid om te reageren op het voornemen om de definitieve toekenning te herzien. De feiten, omstandigheden en belangen die de aanvrager hierbij naar voren brengt moeten worden meegewogen in de beslissing om te herzien. Lees meer over de zienswijze en belangenafweging bij een terugvordering in paragrafen 1.3 en en 1.4.2 van het hoofdstuk ‘Terugvordering’. En over belangenafwegingen in het algemeen in paragraaf 1.6.2.1 van het hoofdstuk ‘Awb’.
1.3.2.7 Terugvordering en eigendomsrecht
Een terugvordering als gevolg van een herziene definitieve toekenning is niet in strijd met het eigendomsrecht, zolang aan een aantal voorwaarden is voldaan. We lichten dit toe.
Artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM bepaalt dat iedereen recht heeft op eigendom: “Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht.”
Belanghebbenden stellen zich soms op het standpunt dat een terugvordering als gevolg van een herziene definitieve toekenning, een inmenging is van dit eigendomsrecht. Het geld was hen eerst namelijk definitief toegekend en wordt hen met de herziening weer afgenomen. De Afdeling bevestigt dat dit een inmenging van het eigendomsrecht is, maar dat die inmenging gerechtvaardigd kan zijn in het algemeen belang, zolang:
- zij bij wet is voorzien en
- evenredig is aan het gestelde doel.
In dat geval is er geen sprake van strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (ECLI:NL:RVS:2012:BX3915, rechtsoverweging 2.3.1).
De inmenging in het eigendomsrecht is bij een herziening op grond van artikel 21 van de Awir altijd bij wet voorzien, want het derde lid bepaalt dat de herziening kan leiden tot een terugvordering. Deze inmenging is meestal ook gerechtvaardigd in het algemeen belang, omdat de terugvordering ervoor zorgt dat een onjuiste besteding van gemeenschapsgeld ongedaan gemaakt wordt. In de meeste gevallen is de inmenging in het eigendomsrecht ook evenredig, aangezien er niet een hoger bedrag teruggevorderd wordt dan het bedrag waar geen recht op bestaat. Als aan deze voorwaarden wordt voldaan, dan is de terugvordering een geoorloofde inmenging in het eigendomsrecht.
Let op
Dat de terugvordering een geoorloofde inmenging in het eigendomsrecht is staat los van de evenredigheid van de terugvordering. En de belangenafweging die over de terugvordering gemaakt moet worden (zie hierover artikel 26, tweede lid, van de Awir en paragraaf 1.4.2 van het hoofdstuk ‘Terugvordering’).
1.3.2.8 Bezwaar tegen herziening in nadeel
Wanneer Toeslagen een definitieve toekenning heeft herzien op grond van artikel 21 van de Awir dan kan de belanghebbende hiertegen (zoals tegen ieder besluit) bezwaar maken. Als dit bezwaar ontvankelijk is, dan is Toeslagen verplicht om te beoordelen of de definitieve toekenning wel echt herzien mocht worden volgens de voorwaarden van artikel 21 van de Awir. Had dit niet gemogen, dan moet Toeslagen de herziening ongedaan maken en de toeslag weer vaststellen op het bedrag van de eerdere definitieve toekenning.
Ook als het bezwaar niet-ontvankelijk is of geen gronden aangevoerd zijn tegen de herzieningsbevoegdheid, voert Toeslagen deze beoordeling uit. Definitieve toekenningen mogen slechts onder strikte voorwaarden in het nadeel van de belanghebbende worden herzien. Toeslagen gaat daarom bij ieder bezwaar (ontvankelijk of niet) tegen zo’n herziening na of de bevoegdheid wel echt bestond om die herziening uit te voeren. Des te meer als het systeem van Toeslagen (TVS) de herziening automatisch (op basis van gewijzigde gegevens) heeft uitgevoerd.
1.3.3 Herziening in het voordeel (artikel 21a Awir)
Naast het herzien van een definitieve toekenning op basis van nieuwe fiscale gegevens (artikel 20) en in het nadeel van de aanvrager (artikel 21), maakt artikel 21a van de Awir het mogelijk om de toekenning in het voordeel te herzien. Dit artikel bepaalt het volgende: “In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen herziet de Belastingdienst/Toeslagen een toegekende of herziene tegemoetkoming die onherroepelijk is geworden in het voordeel van de belanghebbende.” Lees in paragraaf 1.3.1.4.1 wat onherroepelijk betekent.
De in artikel 21a genoemde ‘ministeriële regeling’ is de UR Awir. Artikel 5a van de UR Awir gaat over het herzien van definitieve toekenningen in het voordeel van de aanvrager. Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat Toeslagen een (herziene) definitieve toekenning die onherroepelijk is geworden in het voordeel van de aanvrager herziet zodra Toeslagen is gebleken dat de toekenning op een te laag bedrag is vastgesteld, tenzij sprake is van bepaalde situaties. Uit deze tekst van artikel 5a, eerste lid, van de UR Awir blijkt een aantal dingen:
- het moet gaan om een (herziene) definitieve toekenning (of terugvordering): paragraaf 1.3.3.1
- er is een verplichting om te herzien: paragraaf 1.3.3.2
- er is geen verzoek van de aanvrager nodig: paragraaf 1.3.3.3
- het moet Toeslagen zijn gebleken dat het toeslagbedrag te laag is, bij enkele twijfel bestaat geen verplichting om te herzien: paragraaf 1.3.3.4
- in bepaalde situaties mag niet herzien worden: paragraaf 1.3.3.5
- er hoeven gaan nieuwe feiten of omstandigheden te zijn: paragraaf 1.3.3.6
1.3.3.1 Definitieve of herziene definitieve toekenning
Slechts (herziene) definitieve toekenningen kunnen op grond van artikel 21a van de Awir en artikel 5a van de UR Awir herzien worden. Andere soorten besluiten vallen hierbuiten. Dat wil niet zeggen dat andere besluiten niet in het voordeel van de aanvrager herzien kunnen worden. Zo kan het voorschot herzien worden op grond van artikel 16, vijfde lid, van de Awir, zoals is besproken in paragraaf 1.2.2. En andere soorten besluiten kunnen op grond van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb op verzoek van de aanvrager in diens voordeel herzien worden. De aanvrager moet dan wel nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden vermelden. Lees hierover meer in paragraaf 1.3.5 van het hoofdstuk ‘Awb’ en verderop in paragraaf 1.4.3.
1.3.3.1.1 Terugvordering
Het is op grond van artikel 5a, tweede lid, van de UR Awir onder bepaalde omstandigheden ook mogelijk om een terugvorderingsbeschikking in het voordeel van de aanvrager te herzien (lees in Bijlage 1 van het hoofdstuk ‘Awb’ over de term ‘terugvorderingsbeschikking’). Het tweede lid geeft de voorwaarden voor het herzien van een terugvorderingsbeschikking die onherroepelijk vaststaat (lees in paragraaf 1.3.1.4.1 wat onherroepelijk betekent):
- Toeslagen herziet onder bijzondere omstandigheden,
- wanneer de terugvordering onevenredig is in verhouding met het doel ervan; en
- geen van de uitzonderingen van artikel 5a, eerste lid, onderdelen a tot en met c, van de UR Awir van toepassing is (waarover meer in paragrafen 1.3.3.5.1, 1.3.3.5.2 en 1.3.3.5.3).
Het tweede punt over onevenredigheid verwijst naar de belangenafweging die over de terugvordering gemaakt moet worden. Hierover gaan artikel 26, tweede lid, van de Awir en onderdeel 2.1 van het Verzamelbesluit Toeslagen. Lees hierover meer in paragraaf 1.4.2 van het hoofdstuk ‘Terugvordering’.
In artikel 5a, derde lid, van de UR Awir (wettekst 2021) ging het specifiek over terugvorderingen van kinderopvangtoeslag (ook wel de ‘hardheidsregeling kinderopvangtoeslag’ genoemd): “Met betrekking tot de toepassing van het tweede lid op de kinderopvangtoeslag is artikel 9b, eerste en tweede lid, van overeenkomstige toepassing”. Op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Whot) is de hardheidsregeling kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht tot en met 26 januari 2021 vervallen, omdat de Whot hierin zelf voorziet. Gelet daarop zijn artikel 5a, derde lid, UR Awir en artikel 9b van de UR Awir vervallen (Staatscourant 2022, 29670, pagina 8-9).
1.3.3.2 Verplichting om te herzien
Er is bij artikel 21a van de Awir en artikel 5a van de UR Awir geen sprake van een bevoegdheid, maar van een verplichting. Zodra Toeslagen weet dat het toeslagbedrag in de definitieve toekenning te laag is, moet deze herzien worden. Het wetsartikel gebruikt namelijk niet het woord ‘kan’.
1.3.3.3 Ambtshalve of op verzoek
Er is geen verzoek van de aanvrager nodig. Als Toeslagen uit zichzelf te weten komt dat het vastgestelde toeslagbedrag te laag is, dan moet het ambtshalve de toekenning herzien. Deze herziening is natuurlijk ook mogelijk op verzoek van de aanvrager. Zo kan bijvoorbeeld uit een (te laat) bezwaarschrift of herzieningsverzoek blijken dat de toeslag te laag is (lees hierover verderop meer in paragraaf 1.3.4 en paragraaf 1.4).
1.3.3.4 Gebleken
Het moet Toeslagen zijn gebleken dat het bedrag te laag is vastgesteld. Uit het woord ‘gebleken’ volgt dat als Toeslagen slechts twijfelt over de juistheid van het toeslagbedrag en de aanvrager Toeslagen niet wijst op een onjuistheid, dan bestaat er geen verplichting om hier uitgebreid onderzoek naar te doen.
Uit deze woordkeuze volgt ook dat als de aanvrager Toeslagen verzoekt om de definitieve toekenning te herzien, hij zal moeten motiveren waarom het toeslagbedrag te laag is. Als uit deze motivering al direct blijkt dat het bedrag hoger moet zijn, dan kan Toeslagen meteen overgaan tot herziening. Als uit de motivering niet direct blijkt dat het bedrag te laag is vastgesteld, dan zal de aanvrager diens motivering moeten onderbouwen met bewijsstukken. Als de aanvrager deze stukken niet uit zichzelf met het gemotiveerde verzoek heeft meegestuurd, moet Toeslagen hem wel nog in de gelegenheid stellen de benodigde stukken alsnog aan te leveren.
1.3.3.5 Uitzonderingen: herzien, tenzij
Zoals besproken in paragraaf 1.3.3.2 gaat het bij artikel 21a van de Awir en artikel 5a van de UR Awir om een herzieningsverplichting zodra blijkt dat het toegekende bedrag te laag is. Op deze verplichting bestaan wel uitzonderingen. Artikel 5a, eerste lid, van de UR Awir noemt deze uitzonderingen. Wanneer er van zo’n uitzondering sprake is, mag Toeslagen de definitieve toekenning niet herzien. Het gaat om de volgende vijf situaties:
Uitzonderingen | Lees verder | ||
---|---|---|---|
a. | Termijn | Vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft en de belanghebbende niet binnen een jaar na de dagtekening van de beschikking tot toekenning om herziening heeft verzocht | paragraaf 1.3.3.5.1 |
b. | Nieuwe jurisprudentie | De onjuistheid van de tegemoetkoming voortvloeit uit jurisprudentie van een latere datum dan dat die tegemoetkoming onherroepelijk vast is komen te staan (tenzij de Minister van Financiën anders heeft bepaald) | paragraaf 1.3.3.5.2 |
c. | Nieuw beleid | De onjuistheid van de tegemoetkoming voortvloeit uit beleidsregels van de Minister van Financiën (of van de Ministers die het aangaat), die eerst zijn uitgevaardigd nadat die tegemoetkoming onherroepelijk vast is komen te staan (tenzij de Minister van Financiën anders heeft bepaald) | paragraaf 1.3.3.5.3 |
d. | Te laat beroep op faciliteit | De onjuistheid van de tegemoetkoming voortvloeit uit de omstandigheid dat eerst nadat die tegemoetkoming onherroepelijk vast is komen te staan een beroep wordt gedaan op een faciliteit, waarop een beroep moet worden gedaan op een eerder wettelijk voorgeschreven moment | paragraaf 1.3.3.5.4 |
e. | Andere toeslag is op grond van hetzelfde feit te hoog vastgesteld | Sprake is van enig feit waardoor de tegemoetkoming op een te laag bedrag is vastgesteld en een andere tegemoetkoming (al dan niet van dezelfde belanghebbende), ter zake van datzelfde feit op een te hoog bedrag is vastgesteld en ter zake daarvan niet is of kan worden teruggevorderd, met dien verstande dat in dat geval wel in het voordeel van belanghebbende wordt herzien voor zover het te laag vastgestelde bedrag van de tegemoetkoming het te hoog vastgestelde bedrag van de andere tegemoetkoming dat niet is of kan worden teruggevorderd te boven gaat | paragraaf 1.3.3.5.5 |
1.3.3.5.1 Uitzondering a: termijn
Op grond van artikel 5a, eerste lid, onderdeel a, van de UR Awir kan een definitieve toekenning niet in het voordeel herzien worden wanneer vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar en de aanvrager niet binnen een jaar na de dagtekening van de toekenning om herziening heeft verzocht.
Hierbij is niet de datum van de herziening bepalend, maar de datum waarop de aanvrager verzoekt om herziening of Toeslagen uit zichzelf constateert dat het toeslagbedrag te laag is vastgesteld. De situatie kan zich anders namelijk voordoen dat de aanvrager tijdig en terecht verzoekt om een herziening, maar Toeslagen pas na het verstrijken van de termijn toekomt aan de beoordeling van het verzoek en dan de toekenning niet meer zou kunnen herzien. Lees verderop in paragraaf 1.4.2.1 meer over herzieningsverzoeken en hoe beoordeeld moet worden of deze tijdig zijn ingediend.
Aanvragers hebben op grond van dit wetsartikel altijd op z’n minst één jaar voor het indienen van een herzieningsverzoek tegen een definitieve toekenning. Ook als Toeslagen de definitieve toekenning pas vaststelt in het vierde jaar na het berekeningsjaar. Of zelfs na de termijn van vijf jaren. Dit komt door de toevoeging van “een jaar na de dagtekening van de beschikking tot toekenning” aan het wetsartikel. Dit extra jaar komt voort uit jurisprudentie van de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2018:2210, rechtsoverwegingen 4.1 en 4.2).
De termijn van artikel 5a, eerste lid, onderdeel a, van de UR Awir is opgenomen in verband met het rechtszekerheidsbeginsel. Het is daarom een harde termijn waarbij in beginsel geen verschoonbare termijnoverschrijding sprake kan zijn. Slechts in bijzondere situaties waarbij sprake is van een ernstige schending van een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur kan er aanleiding zijn om ook na het verstrijken van de termijn een toeslag te herzien. Het moet dan gaan om een geval waarin de schending van het algemene beginsel zwaarder weegt dan het rechtszekerheidsbeginsel. Dit is opgenomen in paragraaf 5 van het Besluit bestuursrecht Toeslagen. Niet elke schending van een algemeen beginsel van behoor bestuur is dus aanleiding om de 5-jaarstermijn te passeren. Het moet gaan om een ernstige schending. Daarbij geldt dat hoe groter de overschrijding van de 5-jaarstermijn wordt, hoe zwaarder de schending van het algemene beginsel van behoorlijk bestuur moet zijn. Het rechtszekerheidsbeginsel wordt namelijk ook steeds sterker met het verstrijken van de tijd. Lees in paragraaf 1.6 van het hoofdstuk ‘Awb’ meer over de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Lees in de volgende paragraaf over de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4215) die aanleiding was om een uitzondering te maken op de 5-jaarstermijn.
1.3.3.5.2 Uitzondering b: nieuwe jurisprudentie
Op grond van artikel 5a, eerste lid, onderdeel b, van de UR Awir kan een definitieve toekenning niet in het voordeel herzien worden wanneer
- de onjuistheid van de definitieve toekenning het gevolg is van nieuwe jurisprudentie (een uitspraak van de Afdeling) en
- de toekenning vóór die rechterlijke uitspraak onherroepelijk vaststond (lees in paragraaf 1.3.1.4.1 wat ‘onherroepelijk’ betekent).
Deze uitzondering heeft een uitzondering: als de Minister van Financiën anders heeft bepaald. Dat wil zeggen dat de minister over die specifieke uitspraak van de Afdeling bepaalt dat deze wél toegepast kan worden op toeslagen die al definitief zijn toegekend en onherroepelijk vaststaan. De nieuwe jurisprudentie krijgt daarmee terugwerkende kracht en oudere definitieve toekenningen mogen in het voordeel herzien worden. De minister zal dan ook een termijn bepalen voor deze terugwerkende kracht.
Deze situatie (dat de minister anders heeft bepaald) hebben twee keer plaatsgevonden. De eerste keer ging om een uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2019 over het zogenoemde ‘verworven recht’ bij huurtoeslag (ECLI:NL:RVS:2019:2528). Lees over verworven recht in paragraaf 1.9.5.3 van het hoofdstuk ‘Huurtoeslag’. De minister bepaalde in een kamerbrief van 10 juni 2020 dat deze uitspraak terugwerkende kracht krijgt en tot vijf jaar terug toegepast wordt. Deze vijf jaar wordt gerekend vanaf het moment van de uitspraak van de Afdeling: 24 juli 2019. Dit betekent dat de uitspraak van toepassing is op alle berekeningsjaren vanaf 2014. Ongeacht of de definitieve toekenning van de huurtoeslag al onherroepelijk is (Kamerstukken II, 2019–2020, 27 926, nr. 323). Deze uitzondering is sindsdien ook vastgelegd in onderdeel 4.2.1 van het Verzamelbesluit Toeslagen.
De tweede keer was de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4215) en ging over het doorkoppelingsbeginsel en het met terugwerkende kracht toekennen van het kindgebonden budget. Per 1 januari 2022 is in de Wkb een uitzondering opgenomen op het koppelingsbeginsel van artikel 9, tweede lid, van de Awir. De Afdeling heeft in de zaak van 15 november 2023 getoetst aan het evenredigheidsbeginsel. Hierbij kwam de Afdeling tot de conclusie dat de gevolgen van het koppelingsbeginsel in dit geval niet door de wetgever verdisconteerd waren en dat er zonder toelichting is afgezien van overgangsrecht. Daarom moest in dit geval ook de jaren 2019 en 2020 artikel 9, tweede lid, van de Awir buiten toepassing moet worden gelaten. Deze uitzondering is sinds 4 november 2024 ook vastgelegd in onderdeel 5.1 van het Verzamelbesluit Toeslagen.
Naast dat een uitspraak geen terugwerkende kracht heeft, staat in artikel 5a van de UR Awir nog een beperking. In artikel 5a, onderdeel a, van de UR Awir is namelijk opgenomen, dat een definitieve vaststelling niet meer herzien wordt, als er vijf jaar zijn verstreken na de laatste dag van het betreffende berekeningsjaar (zie paragraaf 1.3.3.5.1). Dit betekent dat op het moment dat de uitzondering in het Verzamelbesluit Toeslagen gepubliceerd werd (4 november 2024), het kindgebonden budget over 2018 niet meer kon worden herzien. Voor het berekeningsjaar 2019 had belanghebbende nog tot en met 31 december 2024 om een herzieningsverzoek in te dienen. Het nieuwe beleid (dat de uitspraak wel met terugwerkende kracht kan worden toegepast) was gebaseerd op een uitspraak die al dateert van 15 november 2023. Het beleid was echter pas op 4 november 2024 gepubliceerd. Daarom is tevens bepaald dat, in afwijking van artikel 5a, onderdeel a, van de UR Awir, voor de berekeningsjaren 2018 en 2019 de belanghebbende nog tot een jaar na de datum van de inwerkingtreding van het nieuwe verzamelbesluit de tijd heeft om te vragen om toepassing van de uitspraak. Hierdoor wordt de ouder niet benadeeld door het feit dat het bijna een jaar heeft geduurd om het beleid te maken. Omdat het nieuwe Verzamelbesluit gepubliceerd is op 4 november 2024, betekent dit concreet dat een belanghebbende tot en met 4 november 2025 de tijd heeft om een verzoek in te dienen voor 2018 en 2019. Ook deze uitzondering is sinds 4 november 2024 vastgelegd in onderdeel 5.1 van het Verzamelbesluit Toeslagen.
Voor de berekeningsjaren 2020 en 2021 geldt wel gewoon de vijfjaarstermijn. Het was niet nodig geacht om deze termijn te verlengen. Een verzoek voor deze jaren kan immers gedaan worden tot en met respectievelijk 31 december 2025 en 31 december 2026.
1.3.3.5.3 Uitzondering c: nieuw beleid
Op grond van artikel 5a, eerste lid, onderdeel c, van de UR Awir kan een definitieve toekenning niet in het voordeel herzien worden wanneer
- de onjuistheid van de definitieve toekenning het gevolg is van nieuw beleid van de Minister van Financiën en
- de toekenning voordat dit beleid is uitgevaardigd onherroepelijk vaststond (lees in paragraaf 1.3.1.4.1 wat ‘onherroepelijk’ betekent).
Deze uitzondering heeft een uitzondering: als de Minister van Financiën anders heeft bepaald. De minister bepaalt dan dat het beleid voor een bepaalde termijn terugwerkende kracht krijgt en dat oudere definitieve toekenningen (van binnen die termijn) in het voordeel herzien morgen worden. Deze situatie heeft zich voorgedaan met het Verzamelbesluit Toeslagen. In dit besluit is nieuw beleid vastgelegd en tegelijkertijd besloten dat een aantal onderdelen van dit nieuwe beleid terugwerkende kracht krijgen. Het gaat om de volgende onderwerpen:
Onderwerp | Toelichting |
---|---|
Terugvorderingen kinderopvangtoeslag | Herziening van een terugvorderingsbeschikking die op 23 oktober 2019 of daarvoor onherroepelijk is geworden, is mogelijk als die herziening van de terugvorderingsbeschikking betrekking heeft op de kinderopvangtoeslag en voortvloeit uit onderdeel 2.1 van het Verzamelbesluit (over het matigen van de terugvordering in bijzondere omstandigheden – waarover meer in paragraaf 1.4.2 van het hoofdstuk ‘Terugvordering’). Dit geldt alleen in de situatie waarin het recht op de kinderopvangtoeslag in het berekeningsjaar waarop de terugvorderingsbeschikking betrekking heeft met ten minste € 1.500 is verlaagd (stond in onderdeel 2.1 van het Verzamelbesluit van 15 januari 2021 en staat sindsdien in artikel 49 van de Awir). Artikel 5a van de UR Awir blijft voor overige situaties van toepassing. Dit betekent dat herziening op basis van het Verzamelbesluit in ieder geval niet mogelijk is als vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de terugvordering betrekking heeft en/of het recht op kinderopvangtoeslag in een berekeningsjaar met minder dan € 1.500 is verlaagd. |
Proportioneel vaststellen van kinderopvangtoeslag | Herziening van een definitieve toekenning die op 23 oktober 2019 of daarvoor onherroepelijk is geworden, is mogelijk als die herziening voortvloeit uit onderdeel 3.1 van het Verzamelbesluit van 15 januari 2021 (over het proportioneel toekennen van kinderopvangtoeslag – waarover meer in Proportioneel paragraaf 1.4.5 van het hoofdstuk ‘Kinderopvangtoeslag’). Dit is sindsdien gecodificeerd in artikel 49 van de Awir. Dit geldt alleen in de situatie waarin het recht op kinderopvangtoeslag in het berekeningsjaar waarop de definitieve toekenning betrekking heeft met ten minste € 1.500 is verlaagd, omdat de ouder een deel van de kosten voor kinderopvang niet tijdig heeft betaald. Artikel 5a van de UR Awir blijft voor andere situaties van toepassing. Dit betekent dat herziening in ieder geval niet mogelijk is als vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de kinderopvangtoeslag betrekking heeft en/of het recht op kinderopvangtoeslag in een berekeningsjaar met minder dan € 1.500 is verlaagd. |
Termijn verzoek bijzondere situaties bij huurtoeslag | Herziening van een definitieve toekenning die voorafgaand aan de uitvaardiging van het eerste Verzamelbesluit (op 22 april 2020) onherroepelijk is geworden, is mogelijk als die herziening van het recht op huurtoeslag voortvloeit uit onderdeel 4.2 van het Verzamelbesluit van 15 januari 2021 (over de termijn voor verzoek bijzondere situaties bij huurtoeslag – waarover meer in paragraaf 1.11 van het hoofdstuk ‘Huurtoeslag’). De belanghebbende moet hiervoor wel een herzieningsverzoek indienen. Voorheen moest het verzoek voor een bijzondere situatie bij de huurtoeslag ingediend worden voordat de huurtoeslag voor dat jaar onherroepelijk was (artikel 2c, eerste lid, van het Bht (wettekst 2020)). Dit is in 2021 gewijzigd, sindsdien kent het Bht hiervoor geen termijn meer. Dit betekent dat nu alleen nog de termijn van vijf jaren van artikel 5a, eerste lid, onderdeel a, van de UR Awir van toepassing is. |
Overschrijding vermogensgrens door toerekening gezamenlijke grondslag sparen en beleggen | Een belanghebbende kan een verzoek indienen bij Toeslagen om voor de toepassing van de vermogenstoets in de huurtoeslag uit te gaan van een andere verdeling van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen (lees hierover meer in paragraaf 1.10.3 van het hoofdstuk ‘Huurtoeslag’ en paragraaf 1.2.2.2.4 van het hoofdstuk ‘Vermogen’). Als de definitieve tegemoetkoming huurtoeslag waarop het verzoek betrekking heeft onherroepelijk vaststaat, gelden de regels voor herziening van artikel 21a van de Awir en artikel 5a van de UR Awir. Met uitzondering van artikel 5a, eerste lid, onderdeel c, van de UR Awir. Dit betekent dat een belanghebbende een verzoek om herziening op basis van onderdeel 4.1 van het Verzamelbesluit van 1 juli 2022 kan doen, tenzij vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft en de belanghebbende niet binnen een jaar na de dagtekening van de beschikking tot toekenning om herziening heeft verzocht. |
Met terugwerkende kracht kunnen toepassen van een uitspraak van de Afdeling over het koppelingsbeginsel bij het kindgebonden budget | Zie hiervoor paragraaf 1.3.3.5.2. Deze uitzondering is sinds 4 november 2024 vastgelegd in onderdeel 5.1 van het Verzamelbesluit Toeslagen. |
1.3.3.5.4 Uitzondering d: te laat beroep op faciliteit
Op grond van artikel 5a, eerste lid, onderdeel d, van de UR Awir kan een definitieve toekenning niet in het voordeel herzien worden wanneer
- de onjuistheid van de definitieve toekenning voortvloeit uit de omstandigheid dat de belanghebbende voor het eerst een beroep doet op een faciliteit nadat de toekenning onherroepelijk vaststaat en
- op die faciliteit volgens de wet op een eerder moment een beroep had moeten worden gedaan.
Met faciliteit wordt in deze context een uitzondering op de berekening van de toeslag bedoeld. En het gaat dan om een uitzondering die Toeslagen alleen op verzoek van de belanghebbende toepast. Als in de wet een termijn is vastgelegd voor dit verzoek en de belanghebbende heeft niet binnen deze termijn het verzoek ingediend, dan kan niet via een herzieningsverzoek op grond van artikel 21a van de Awir alsnog een beroep op die uitzondering worden gedaan. Daarmee zou dan die wettelijke termijn voor het verzoek omzeild worden.
Momenteel kent Toeslagen geen faciliteiten meer die onder deze uitzondering van artikel 5a, eerste lid, onderdeel d, van de UR Awir vallen. Tot 1 juli 2020 wel. Volgens het tot dan geldende artikel 9, derde lid, van de UR Awir (wettekst 2020) kon een verzoek om zogenoemd bijzonder vermogen buiten beschouwing te laten ingediend worden tot het tijdstip dat de definitieve toekenning van de tegemoetkoming over het desbetreffende berekeningsjaar onherroepelijk is geworden. Dit kwam in principe neer op een termijn van 6 weken na de definitieve berekening. Sinds 1 juli 2020 staat er geen termijn meer in artikel 9 van de UR Awir. Dit betekent dat de termijn van vijf jaren van artikel 5a van de UR Awir geldt. Lees meer over bijzonder vermogen in paragraaf 1.4.2 van het hoofdstuk ‘Vermogen’.
1.3.3.5.5 Uitzondering e: andere toeslag is te hoog
Op grond van artikel 5a, eerste lid, onderdeel e, van de UR Awir kan een definitieve toekenning niet in het voordeel herzien worden wanneer
- sprake is van enig feit waardoor de toeslag op een te laag bedrag is vastgesteld en
- een andere toeslag (van dezelfde of een andere belanghebbende) door datzelfde feit op een te hoog bedrag definitief is vastgesteld en
- dat te hoge bedrag niet is of kan worden teruggevorderd.
Het wetsartikel geeft hierop een uitzondering. De te lage definitieve toekenning kan namelijk wél in het voordeel worden herzien voor zover dat te lage bedrag, het te hoge bedrag van de andere toekenning (dat niet is of kan worden teruggevorderd) te boven gaat. In dit geval wordt het verschil tussen beide bedragen alsnog toegekend. Een voorbeeld om dit te verduidelijken:
Voorbeeld
Een belanghebbende heeft kindgebonden budget en zorgtoeslag ontvangen. In de definitieve toekenning van deze toeslagen is geen toeslagpartner meegerekend. De belanghebbende heeft echter wel een partner. Deze partner heeft een vrij laag inkomen en ontvangt zelf geen toeslagen. De belanghebbende vermoed dat er meer recht bestaat op toeslagen als de toeslagpartner wordt meegerekend. Op basis van dit ene feit blijkt dat er eigenlijk € 500 te veel aan kindgebonden budget is toegekend, maar € 800 euro te weinig aan zorgtoeslag. De definitieve toekenning van het kindgebonden budget mag niet in het nadeel herzien worden op grond van artikel 21 van de Awir (bijvoorbeeld omdat Toeslagen wél wist dat er een partner was en toch de toekenning zonder partner heeft vastgesteld). De € 500 aan te veel ontvangen kindgebonden budget kan daarom niet teruggevorderd worden. Op grond van artikel 5a, eerste lid, onderdeel e, van de UR Awir kan de zorgtoeslag wel in het voordeel worden herzien, maar dan wordt niet het volledige bedrag van € 800 toegekend. In plaats daarvan wordt € 300 (€ 800 - € 500) toegekend.
1.3.3.6 Geen nieuwe feiten of omstandigheden (artikel 21a Awir en artikel 4:6 Awb)
Naast de bevoegdheid van artikel 21a van de Awir, bevat de Awb ook een mogelijkheid om een beslissing in het voordeel van de aanvrager te herzien. Die staat in artikel 4:6 van de Awb. Dit artikel bepaalt dat een aanvrager “na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking” Toeslagen kan verzoeken om alsnog in zijn voordeel te beslissen. In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb staat een verplichting om “nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.” Wanneer dit niet wordt gedaan, mag Toeslagen op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb het verzoek afwijzen onder verwijzing naar de eerdere afwijzing. Lees hierover meer in paragraaf 1.3.5 van het hoofdstuk ‘Awb’.
Artikel 4:6 van de Awb bevat de algemene bevoegdheid voor bestuursorganen om een besluit in het voordeel van de aanvrager te herzien (zie hierover ook paragraaf 1.4.3). Voor Toeslagen geldt met artikel 21a van de Awir een afwijkende regeling specifiek voor (herziene) definitieve toekenningen en terugvorderingsbeschikkingen (zie paragraaf 1.3.3.1). De Awb-regeling en de Awir-regeling kennen twee belangrijke verschillen:
Artikel 4:6 van de Awb | Artikel 21a van de Awir |
---|---|
Er moet sprake zijn van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. | Er moet blijken dat de toeslag op een te laag bedrag is vastgesteld. Er hoeft geen sprake te zijn van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. |
Er geldt geen termijn. | Er geldt een termijn van vijf jaren. |
Wanneer een belanghebbende verzoekt om een definitieve toekenning te herzien, dan moet Toeslagen toetsen aan artikel 21a van de Awir, niet artikel 4:6 van de Awb. Dit betekent dat de belanghebbende geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden hoeft aan te voeren. De Afdeling heeft dit bevestigd (ECLI:NL:RVS:2018:1457, rechtsoverweging 7.2). De belanghebbende moet wel aangeven waarom de toeslag herzien moet worden en dit zo nodig onderbouwen met stukken. Dit volgt uit de woorden “is gebleken” in artikel 5a van de UR Awir (zie ook ECLI:NL:RVS:2017:930, rechtsoverweging 6.2). Dit hoeven dan alleen geen nieuwe feiten of omstandigheden te zijn. Het verzoek om de definitieve toekenning in het voordeel te herzien kan dus ook gebaseerd zijn op feiten of omstandigheden die ten tijde van de toekenning ook al bestonden en eventueel toen ook al bekend waren bij de belanghebbende.
Het feit dat artikel 21a van de Awir geldt voor het herzien van definitieve toekenningen van Toeslagen en niet artikel 4:6 van de Awb betekent ook dat als één van de uitzonderingen van artikel 5a van de UR Awir van toepassing is, niet alsnog op grond van artikel 4:6 van de Awb herzien kan worden. Als dus bijvoorbeeld de termijn van vijf jaren voorbij is en een herzieningsverzoek op grond van artikel 5a van de UR Awir geen kans van slagen meer heeft, kan de belanghebbende zich niet op artikel 4:6 van de Awb beroepen. Dit zou namelijk betekenen dat de termijn (en andere beperkingen) van artikel 5a van de UR Awir altijd omzeild kunnen worden zodra aan het vereiste van de Awb kan worden voldaan: nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
1.3.4 Definitieve toekenning herzien naar aanleiding van bezwaar
Eerder hebben we al gesproken over het herzien van een voorschot naar aanleiding van een bezwaar (zie paragraaf 1.2.4). Een aantal dingen zijn hetzelfde voor het herzien van een definitieve toekenning naar aanleiding van een bezwaar. Er gelden ook een paar belangrijke verschillen.
Net als bij het voorschot, geldt bij de definitieve toekenning dat als het bezwaar aanleiding geeft tot herziening hiervan in het voordeel van de belanghebbende, deze herziening plaatsvindt op grond van artikel 7:11, tweede lid, van de Awb. Niet op grond van de Awir. Er geldt dus een andere wettelijke grondslag voor de herziening. En er moeten in deze situatie twee beslissingen genomen worden:
- een beslissing op bezwaar en
- een herziening van de toekenning
1.3.4.1 Definitieve toekenning herzien naar aanleiding van niet-ontvankelijk bezwaar
Een niet-ontvankelijk bezwaar wordt in principe niet inhoudelijk behandeld. Uit het bezwaar kan echter wel blijken dat iemand recht heeft op een hoger bedrag dan met de definitieve toekenning is vastgesteld. Toeslagen herziet de toekenning dan in het voordeel, want er is gebleken dat het toeslagbedrag te laag is. Toeslagen is dan verplicht tot herziening over te gaan op grond van artikel 21a van de Awir en artikel 5a van de UR Awir (tenzij er sprake is van één van de uitzonderingen zoals besproken in paragraaf 1.3.3.5). Lees over herziening bij een niet-ontvankelijk bezwaar ook in paragraaf 1.2.5.1 van het hoofdstuk ‘Bezwaar’.
De herziening vindt dan dus wél plaats op grond van de Awir en niet op grond van artikel 7:11, tweede lid, van de Awb. Het bezwaar voldoet namelijk niet aan de formele vereisten, dus de bezwaarprocedure eindigt in een niet-ontvankelijk verklaring, niet in een heroverweging zoals bedoeld in artikel 7:11, tweede lid, van de Awb. Ook in deze situatie moet Toeslagen twee beslissingen nemen:
- een beslissing op bezwaar waarin het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wordt en
- een herziening van de toekenning
1.3.4.2 Definitieve toekenning in nadeel herzien naar aanleiding van bezwaar
Een belanghebbende mag in beginsel niet slechter worden van zijn bezwaar. Dit wordt het verbod van reformatio in peius genoemd (lees hierover meer in paragraaf 1.2.4.2). Dit verbod kent een uitzondering: als het bestuursorgaan dat op het bezwaar moet beslissen, hiernaast ook bevoegd is tot het wijzigen van het bestreden besluit. Dit betekent dat Toeslagen de definitieve toekenning alleen in het nadeel mag herzien naar aanleiding van een bezwaar als dit ook mag op grond van artikel 21 van de Awir.
Zoals eerder besproken mag deze herziening in het nadeel alleen onder strikte voorwaarden (zie paragraaf 1.3.2). Hieraan zal getoetst moeten worden, voordat de definitieve toekenning herzien kan worden. En zelfs als aan deze voorwaarden wordt voldaan, moet goed overwogen worden of het wenselijk is om tot herziening over te gaan. Het gaat hier namelijk om een herzieningsbevoegdheid, geen verplichting (lees hierover meer in paragraaf 1.3.2.1).
Toeslagen moet in deze situatie (waarin de definitieve toekenning wordt herzien in het nadeel van de belanghebbende naar aanleiding van diens bezwaar) weer twee beslissingen nemen:
- een beslissing op bezwaar waarin het bezwaar ongegrond of niet-ontvankelijk wordt verklaard en
- een herziening van de toekenning
1.4 Herzieningsverzoek
Toeslagen kan beslissingen ambtshalve (uit zichzelf) herzien of op verzoek van een belanghebbende. Een belanghebbende kan hierom verzoeken door bezwaar te maken. Herzien naar aanleiding van een bezwaar is reeds besproken in de paragrafen 1.2.4 (voorschot) en 1.3.4 (definitieve toekenning). Een belanghebbende kan hiernaast ook een herzieningsverzoek indienen. Dit is bijvoorbeeld een optie wanneer de bezwaartermijn reeds verstreken is. Overigens, als een belanghebbende na de bezwaartermijn toch een bezwaarschrift in plaats van een herzieningsverzoek indient, kan dit niet-ontvankelijke bezwaar voor Toeslagen ook aanleiding zijn om te herzien (lees hierover meer in paragrafen 1.2.4.1 en 1.3.4.1 en in paragraaf 1.2.5.1 van het hoofdstuk ‘Bezwaar’).
Deze paragraaf gaat over de herzieningsverzoeken en hoe Toeslagen hiermee om moet gaan. We gaan hierbij uit van herzieningen in het voordeel van de belanghebbende. Iemand zal doorgaans namelijk niet verzoeken om een toeslag in diens eigen nadeel te herzien. Het kan echter wel voorkomen dat een belanghebbende denkt dat de toeslag te laag is, terwijl voor Toeslagen uit het herzieningsverzoek juist blijkt dat het te hoog is. Mag Toeslagen dan overgaan tot herziening in het nadeel? Deze vraag beantwoorden we voor het voorschot in paragraaf 1.4.1.2 en voor de definitieve toekenning in paragraaf 1.4.2.2.
De overige paragrafen gaan uit van herzieningen in het voordeel. We bespreken:
- herzieningsverzoeken over voorschotten: paragraaf 1.4.1
- herzieningsverzoeken over definitieve toekenningen: paragraaf 1.4.2
- herzieningsverzoeken over andere soorten besluiten: paragraaf 1.4.3
- herzieningsverzoeken zonder eerder besluit: paragraaf 1.4.4
- de beslistermijn: paragraaf 1.4.5
- de rechtsmiddelen tegen een beslissing op een herzieningsverzoek: paragraaf 1.5.6
1.4.1 Verzoek om voorschot te herzien
Als een belanghebbende van mening is dat het voorschotbedrag te laag is, kan hij verzoeken om een herziening hiervan. Dit kan door het melden van een wijziging (zie hierover paragraaf 1.2.3). Dit kan ook door een herzieningsverzoek in te dienen. Toeslagen moet dit verzoek dan in behandeling nemen.
Toeslagen moet een verzoek tot herziening van een voorschot toetsen aan artikel 16, vijfde lid, van de Awir. Lees over de bevoegdheid tot herziening op grond van dit artikel in paragraaf 1.2.2. Aangezien de Awir voorziet in herzieningen van voorschotten, wordt een herzieningsverzoek in dit geval niet getoetst aan artikel 4:6 van de Awb (ECLI:NL:RVS:2019:2563, rechtsoverweging 8 en zie ook paragraaf 1.3.3.6). Dit betekent dat een belanghebbende niet verplicht is om in het verzoek nieuwe feiten of omstandigheden te vermelden.
Als het herzieningsverzoek daartoe aanleiding geeft, herziet Toeslagen het voorschot in het voordeel. Het verzoek kan dan gezien worden als het doorgeven van een wijziging. Een herziene voorschotbeschikking is dan voldoende als beslissing op het herzieningsverzoek. Als het verzoek geen aanleiding geeft tot herziening, moet het verzoek gemotiveerd afgewezen worden.
1.4.1.1 Termijn voor verzoek om voorschot te herzien
Artikel 16, vijfde lid, van de Awir geeft geen termijn voor het herzien van een voorschot. Dit betekent dat een herzieningsverzoek nooit te laat kan zijn zolang een toeslag nog niet definitief is vastgesteld.
1.4.1.2 Voorschot in nadeel herzien naar aanleiding van herzieningsverzoek
Mocht een herzieningsverzoek onverhoopt aanleiding geven om het voorschot in het nadeel van de belanghebbende te herzien, dan kan Toeslagen overgaan tot deze herziening. Artikel 16, vijfde lid, van de Awir geeft in dit opzicht namelijk geen beperking (lees meer over de ruime bevoegdheid om voorschotten te herzien in paragraaf 1.2.2.2). Daarnaast past zo’n herziening in het nadeel ook bij de verantwoordelijkheid van Toeslagen om het voorschotbedrag zo veel mogelijk gelijk te laten zijn aan het definitieve bedrag (zie hierover paragrafen 1.2.1 en 1.2.4.2).
Het herzieningsverzoek wordt in dit geval afgewezen, aangezien niet aan het verzoek om in het voordeel te herzien kan worden voldaan. In deze afwijzende beslissing moet goed gemotiveerd worden waarom het verzoek daarnaast wél aanleiding gaf om het voorschot in het nadeel te herzien. Toeslagen neemt in dit geval twee beslissingen:
- afwijzing van het verzoek
- herziening van het voorschot in het nadeel
Zoals eerder besproken in paragraaf 1.2.2.1 kent artikel 16, vijfde lid, van de Awir wel één beperking: het voorschot mag niet verlaagd worden wanneer ten minste vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar. Na deze termijn kan Toeslagen een voorschot dus niet meer in het nadeel van de belanghebbende herzien. Ook niet als een herzieningsverzoek hiertoe aanleiding geeft.
Overigens is een herzieningsverzoek dat wordt ingediend na de termijn van vijf jaren nog wel tijdig. Het verzoek kan dus niet worden afgewezen omdat deze te laat zou zijn. Het verzoek moet inhoudelijk behandeld worden. De beslissing luidt dan dat de toeslag niet hoger wordt, omdat uit de aangeleverde gegevens juist blijkt dat er recht is op een lager bedrag, maar dat dit niet meer tot gevolg heeft dat de toeslag verlaagd wordt. Het is dan ook goed om meteen na te gaan waarom er nog altijd geen definitieve toekenning is afgegeven en ervoor zorgen dat dit alsnog gebeurt. Die toekenning mag dan alleen niet lager zijn dan het voorschotbedrag.
1.4.2 Verzoek om definitieve toekenning te herzien
Een belanghebbende kan verzoeken om de herziening van een definitieve toekenning als hij van mening is dat het toegekende bedrag te laag is. Dit kan niet meer door het melden van een wijziging, zoals bij het voorschot. De Awir voorziet namelijk alleen in het doorgeven van wijzigingen voor het voorschot. De belanghebbende zal dan dus een herzieningsverzoek moeten indienen. Toeslagen moet dan beoordelen of het verzoek op grond van artikel 21a van de Awir en artikel 5a van de UR Awir in behandeling genomen kan worden. Lees meer over deze artikelen in paragraaf 1.3.3.
Aangezien de Awir met de genoemde wetsartikelen voorziet in de herzieningen van definitieve toekenningen in het voordeel, wordt een herzieningsverzoek in dit geval niet getoetst aan artikel 4:6 van de Awb (zie ook paragraaf 1.3.3.6). Dit betekent dat een belanghebbende niet verplicht is om in het verzoek nieuwe feiten of omstandigheden te vermelden. Wel moet blijken dat de toeslag te laag is vastgesteld (lees hierover meer in paragraaf 1.3.3.4).
Als het herzieningsverzoek daartoe aanleiding geeft, herziet Toeslagen de toekenning. Als het verzoek daar geen aanleiding toe geeft of er is sprake van één of meer van de belemmeringen van artikel 5a, eerste lid, van de UR Awir (zie paragraaf 1.3.3.5), dan moet het verzoek gemotiveerd afgewezen worden. Een herzieningsverzoek kan dus tot verschillende soorten beslissingen leiden:
- toekenning van het verzoek + herziening van de definitieve toekenning
- afwijzing van het verzoek
1.4.2.1 Termijn voor verzoek om definitieve toekenning te herzien
Op grond van artikel 5a, eerste lid, onderdeel a, van de UR Awir kan een definitieve toekenning niet in het voordeel herzien worden wanneer vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar en de aanvrager niet binnen een jaar na de dagtekening van de toekenning om herziening heeft verzocht. Lees meer over deze termijn in paragraaf 1.3.3.5.1. Dit betekent dat een herzieningsverzoek binnen deze termijn ingediend moet worden wanneer een toeslag reeds definitief is vastgesteld. Wordt het verzoek buiten deze termijn ingediend, dan is het verzoek te laat en wordt het om die reden afgewezen.
Om te bepalen of een herzieningsverzoek tijdig is ingediend, moet gekeken worden naar artikel 6:9 van de Awb. Dit wetsartikel gaat over de tijdigheid van bezwaar- en beroepschriften. Hier wordt bij aangesloten voor de bepaling van de tijdigheid van herzieningsverzoeken. Artikel 6:9 van de Awb bepaalt het volgende:
- Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
- Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Lees meer over deze termijn in paragraaf 1.2.4 van het hoofdstuk ‘Bezwaar’.
1.4.2.2 Definitieve toekenning in nadeel herzien naar aanleiding van herzieningsverzoek
Mocht een herzieningsverzoek onverhoopt aanleiding geven om de definitieve toekenning in het nadeel van de belanghebbende te herzien, dan kan Toeslagen alleen overgaan tot deze herziening als dit mogelijk is op grond van artikel 21 van de Awir. Dit betekent dat herziening alleen mogelijk is alsnog geen vijf jaren zijn verstreken na het berekeningsjaar en als aan één van de twee situatie is voldaan waarin Toeslagen in het nadeel mag herzien. Lees hierover meer in paragraaf 1.3.2.
Hierbij is van belang dat herzien in het nadeel een bevoegdheid is, geen verplichting. Dit betekent dat zelfs als Toeslagen mag herzien op grond van artikel 21 van de Awir, er vervolgens nog afgewogen moet worden of van deze bevoegdheid gebruik gemaakt gaat worden. In deze afweging kan meespelen dat Toeslagen slechts door het verzoek van de belanghebbende zelf op de hoogte is geraakt van het feit dat de toeslag te hoog is vastgesteld. Afhankelijk van de verdere omstandigheden kan dit een reden zijn om geen gebruik te maken van de bevoegdheid om te herzien in het nadeel.
Het herzieningsverzoek wordt in deze situatie ieder geval afgewezen, aangezien niet aan het verzoek om in het voordeel te herzien kan worden voldaan. Mocht Toeslagen besluiten dat herziening in het nadeel, na een goede afweging, gepast is, dan moeten twee beslissingen genomen worden:
- afwijzing van het verzoek
- herziening van de definitieve toekenning in het nadeel
1.4.3 Verzoek om ander soort besluit te herzien
Een belanghebbende kan ook verzoeken om een ander soort besluit te herzien, dat niet een voorschot of definitieve toekenning is. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een beslissing op een verzoek om schadevergoeding of op een WOO-verzoek. De Awir bevat alleen bepalingen over het herzien van voorschotten, definitieve toekenningen en terugvorderingen. Voor het herzien van andere soorten besluiten is daarom artikel 4:6 van de Awb van toepassing. Dit betekent dat de belanghebbende nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moet vermelden in zijn herzieningsverzoek. Doet hij dit niet, dan kan Toeslagen het herzieningsverzoek afwijzen onder verwijzing naar de eerdere (deels) afwijzende beslissing.
Dat artikel 4:6 van de Awb van toepassing is betekent ook dat het herzieningsverzoek niet aan een termijn is gebonden. Het kan dus niet te laat zijn ingediend. Lees meer over deze herzieningsbevoegdheid uit de Awb in paragraaf 1.3.3.6.
1.4.4 Herzieningsverzoek zonder eerder besluit
Een herzieningsverzoek kan alleen gericht zijn tegen een besluit. Anders is er namelijk niets om te herzien. Toch komt het voor dat iemand een verzoek indient om een toeslag over een bepaald jaar te herzien, zonder dat men die toeslag in dat jaar heeft ontvangen. Hij/zij noemt dit dan een herzieningsverzoek, maar in feite is het een aanvraag.
In deze situatie moet gekeken worden of het “herzieningsverzoek” tijdig is binnen de aanvraagtermijn (lees over die termijn in paragraaf 1.3 van het hoofdstuk ‘Aanvraag’). Zo ja, dan kan het verzoek als aanvraag inhoudelijk behandeld worden. Op die aanvraag moet dan beslist worden met een toekenning van de toeslag of een gemotiveerde afwijzing (als er geen recht is). Valt het verzoek niet binnen de aanvraagtermijn, dan moet deze afgewezen worden zonder inhoudelijke beoordeling. Deze afwijzing vindt dan plaats op twee gronden:
- Het herzieningsverzoek kan niet in behandeling genomen worden, want er is geen sprake van een besluit om te herzien.
- Er is in feite sprake van een aanvraag, maar deze is te laat.
Als het verzoek over meerdere jaren gaat, dan kan het zijn dat er sprake is van een gedeeltelijk tijdige en gedeeltelijk niet tijdige aanvraag. In dat geval moet Toeslagen twee beslissingen nemen:
- Voor de te late periode: afwijzing van het herzieningsverzoek op de twee gronden zoals hierboven vermeld.
- Voor de tijdige periode: toekenning van de toeslag (als voorschot of definitieve toekenning) of gemotiveerde afwijzing waarom toekenning van de toeslag niet mogelijk is.
Let op
Het voorgaande is anders wanneer er wél een eerdere (tijdige) aanvraag was voor de desbetreffende toeslag voor dat jaar, maar welke toentertijd niet in behandeling is genomen of is afgewezen (zie paragraaf 1.3.5.1 van het hoofdstuk ‘Awb’). Er is dan namelijk sprake van een besluit. En de belanghebbende kan verzoeken om dit besluit te herzien. Dit was dan geen besluit op grond van de Awir, maar op grond van de Awb. Daarom moet een dergelijk herzieningsverzoek getoetst worden aan artikel 4:6 van de Awb (zie ook paragraaf 1.4.3).
1.4.5 Beslistermijn herzieningsverzoek
Hoewel de Awir in artikelen 16, 21 en 21a het herzien van voorschotten en definitieve toekenningen regelt, geven deze artikelen geen termijn voor het beslissen op herzieningsverzoeken. Dit betekent dat er moet worden teruggevallen op de algemene beslistermijn van de Awb. Deze termijn is uiterlijk acht weken na ontvangst van het herzieningsverzoek (artikel 4:13, tweede lid, van de Awb). Als het niet lukt om binnen deze acht weken te beslissen, dan moet Toeslagen dit binnen die acht weken aan de belanghebbende laten weten en een redelijke termijn noemen waarbinnen de beslissing alsnog verwacht kan worden (artikel 4:14, derde lid, van de Awb). Lees meer over de beslistermijn in paragraaf 1.5.3 van het hoofdstuk ‘Awb’.
1.4.6 Intrekking herzieningsverzoek
Als de belanghebbende een herzieningsverzoek wil intrekken, dan dient dit (net als bij een bezwaarschrift, zie paragraaf 1.4.2.9 van het hoofdstuk ‘Bezwaar’) schriftelijk door de belanghebbende te worden gedaan.
1.4.7 Rechtsmiddelen
Wat kan een belanghebbende doen als hij het niet eens is met de beslissing op zijn herzieningsverzoek?
De beslissing op een herzieningsverzoek is een besluit (zie paragraaf 1.5.1 van het hoofdstuk ‘Awb’ voor de definitie van een besluit). Dit betekent dat de belanghebbende hiertegen bezwaar kan maken. Hetzelfde geldt voor de herziening van het voorschot of de definitieve toekenning naar aanleiding van het herzieningsverzoek. Dit is namelijk ook weer een nieuw besluit. Wanneer de belanghebbende het dus niet eens is met een herziening in het nadeel, of meent dat er nog onvoldoende in zijn voordeel is herzien, dan kan hij hiertegen bezwaar maken. Tegen deze beslissingen op bezwaar staat vervolgens ook beroep open. Lees meer over de bezwaar- en beroepsprocedures in de hoofdstukken ‘Bezwaar’ en ‘Beroep’.